This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 8 & 9
Diagnostische vragen
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
8.1 | Het werkt
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Welke stoffen ontstaan bij verbranding?
A
Zuurstof + Glucose
B
Zuurstof + Glucose + Energie
C
Koolstofdioxide + Water
D
Koolstofdioxide + Water + Energie
Slide 3 - Quiz
Misvatting: Leerlingen weten niet dat energie geen stof is. Leerlingen halen de stoffen die gebruikt worden voor de reactie en stoffen die ontstaan bij de reactie door elkaar.
A: Leerlingen halen de begin- en eindstoffen van de reactie door elkaar
B: Leerlingen halen de begin- en eindstoffen van de reactie door elkaar Èn denken dat energie een stof is
C: GOED
D: Leerlingen denken dat energie een stof is
8.2 | Je ademt
Slide 4 - Slide
This item has no instructions
Wat is de eerste stap bij inademing?
A
Lucht stroomt de longen in
B
De tussenribspieren spannen aan
C
De longen worden groter
D
Borstkas beweegt omhoog en naar voren
Slide 5 - Quiz
Misvatting: leerlingen denken dat lucht die binnenstroomt de longen vergroot – borstademhaling
A Leerlingen denken dat inademing begint met het binnenstromen van de lucht en daardoor de longen vergroten B GOED C Ze weten dat de longen groter worden, maar koppelen dat niet aan een beweging van de borstkas. D Ze weten dat de ribben eerst moeten bewegen maar niet dat dit door spieren veroorzaakt wordt
Tip: na het beantwoorden van de vraag kunnen de stappen in volgorde worden gezet
Wat is de eerste stap bij inademing?
A
Lucht stroomt de longen in
B
Het middenrif spant aan
C
De longen worden groter
D
Het middenrif beweegt omlaag
Slide 6 - Quiz
Misvatting: leerlingen denken dat lucht die binnenstroomt de longen vergroot – buikademhaling
A Leerlingen denken dat inademing begint met het binnenstromen van de lucht en daardoor de longen vergroten B GOED C Ze weten dat de longen eerst groter worden maar niet dat spieren dit veroorzaken (via de borstkas) D Ze weten dat het middenrif eerst moet bewegen maar niet dat dit een spier is die aanspant.
Tip: na het beantwoorden van de vraag kunnen de stappen in volgorde worden gezet
Wat is de functie van trilhaarcellen?
A
Slijm verplaatsen
B
Slijm aanmaken
C
Ziekteverwekkers vangen
D
Grote stofdeeltjes vangen
Slide 7 - Quiz
Misvatting: Leerlingen halen hier de functies van de neusharen, neusslijmvlies, slijmproducerende cellen en trilharen door elkaar. Het is bij de trilharen moeilijk voor leerlingen de eigenschappen op mirco niveau te vertalen naar macro. Ze denken vaak dat de onzichtbare trilharen ook dingen vangen net zoals de zichtbare neusharen.
A GOED B Dit is de functie van de slijmproducerende cellen C Dit is de functie van het neusslijmvlies D Dit is de functie van de neusharen
Wat adem je uit?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Zuurstof & Koolstofdioxide
Slide 8 - Quiz
Misvatting: Leerlingen denken dat je alleen koolstofdioxide uitademt
A Leerlingen denken dat je alleen koolstofdioxide uitademt B Leerlingen draaien koolstofdioxide en zuurstof om. C GOED
Tip: voeg in de uitleg achteraf toe dat er nog meer dingen zijn die in de uitgeademde lucht zitten (stikstof, waterdamp etc..)
Vanuit de longblaasjes wordt lucht opgenomen in het bloed.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Misvatting: Leerlingen verwarren lucht en zuurstof. Leerlingen denken dat er lucht wordt opgenomen in het bloed.
A Leerlingen verwarren lucht en zuurstof met elkaar. B GOED
8.3 | Je bloed vervoert
Slide 10 - Slide
This item has no instructions
Welk bloedvat vervoert zuurstofarm bloed?
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
Slide 11 - Quiz
Misvatting: leerlingen denk dat alle slagaders zuurstofrijk zijn en alle aders zuurstofarm
A GOED B Leerlingen zien ader en denken dat deze altijd zuurstof zijn C Leerlingen weten niet dat de aorta een zuurstofrijk bloedvat is
Tip: je kan antwoord C eventueel weglaten Tip: je kan eventueel ook een navelstrengslagader of navelstrengader toevoegen
Welk bloedvat vervoert zuurstofrijk bloed?
A
Longslagader
B
Longader
C
Poortader
Slide 12 - Quiz
Misvatting: leerlingen denk dat alle slagaders zuurstofrijk zijn en alle aders zuurstofarm
A Leerlingen zien slagader en denken dat deze altijd zuurstofrijk zijn B GOED C Leerlingen denken dat de poortader zuurstof rijk is
Tip: je kan antwoord C eventueel weg laten
Wat komt er na de rechterkamer?
A
Longader
B
Linker boezem
C
Longslagader
D
Rechter boezem
Slide 13 - Quiz
Misvatting: leerlingen weten de stroomrichting van het bloed door het hart niet en/of vergeten dat er tussen de harthelften nog een kleine bloedsomloop zit
C GOED
Tip: je kan zelf variaties maken door het onderdeel in de vraag te veranderen
E: Aorta
F: Holle ader
8.4 | Je bloedsomloop
Slide 14 - Slide
This item has no instructions
Zuurstof bereikt de hartspier via de...
A
Hartslagader
B
Linker kamer
C
Aorta
D
Kransslagader
Slide 15 - Quiz
Misvatting: leerlingen denken dat hartspierweefsel de benodigde zuurstof krijgt van het bloed dat door de boezems en de kamers stroomt.
A Leerlingen passen ten onrechte de regels voor naamgeving van bloedvaten toe op de kransslagader B Leerlingen denken dat de hartspier zuurstof krijgt vanuit het bloed dat zich in de linkerkamer bevindt C Leerlingen denken dat de hartspiercellen zuurstof krijgen vanuit de aorta D GOED
9.2 | Goed geregeld
Slide 16 - Slide
This item has no instructions
Welk bloedvat bevat na een maaltijd de grootste concentratie voedingsstoffen?
A
Bovenste holle ader
B
Leverader
C
Onderste holle ader
D
Poortader
Slide 17 - Quiz
Misvatting: leerlingen kennen het begrip poortader niet goed en kunnen niet beredeneren waar voedingsstoffen het lichaam inkomen
A Leerlingen denken dat voedingsstoffen in de bovenste helft van het lichaam opgenomen worden B Leerlingen beseffen niet dat de lever zelf ook al voedingsstoffen gebruikt en het hier dus lager is dan in de poortader C Leerlingen weten dat het bloed in de onderste helft van het lichaam opgenomen wordt maar realiseren niet dat hier voedingsstofrijk bloed gemengd is met voedingsstofarm bloed uit de andere organen D GOED
Tip: als vervolgstap kun je leerlingen de bloedvaten in de goede volgorde laten zetten (bv van hoog naar laag: D – B – C – A)
Welke stoffen worden vanuit de voorurine geresorbeerd naar het bloed?
A
Water
B
Eiwitten
C
Zouten
D
Afvalstoffen
Slide 18 - Quiz
Misvatting: leerlingen weten het verschil tussen resorptie en osmose niet.
A: Water gaat terug naar het bloed door osmose
B: Eiwitten komen niet in de voorurine terecht
C: GOED (kan vervangen worden door glucose)
D: Afvalstoffen blijven in de voorurine
9.4 | Ziek
Slide 19 - Slide
This item has no instructions
Wanneer ben je besmet?
A
Na de incubatietijd
B
Als een ziekteverwekker in je lichaam zit
C
Wanneer symptomen verschijnen
D
Als je besmettelijk bent
Slide 20 - Quiz
Misconcept: leerlingen weten niet wanneer je besmet bent