Mogen, willen, kunnen, zullen

Grammatica 
werkwoorden:
kunnen, mogen, willen, zullen
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica 
werkwoorden:
kunnen, mogen, willen, zullen

Slide 1 - Slide

Grammatica
Doel :
Je vervoegt de werkwoorden
kunnen, mogen, willen en zullen
in de tegenwoordige tijd correct.

Slide 2 - Slide

Fatima

Hallo! Ik ben Fatima. Ik woon in Nederland en ik leer Nederlands. Ik kan goed studeren. In de bibliotheek kan ik rustig werken, maar ik mag daar geen muziek luisteren. 
In de klas kan ik vragen stellen. Ik mag ook met mijn klasgenoten samenwerken. Dat vind ik fijn.

Slide 3 - Slide

Moustapha

Hallo! Ik ben Moustapha. Op mijn werk heb ik regels. Ik mag niet laat komen. Ik mag geen muziek luisteren. Maar ik kan wel koffie drinken in de pauze.
Thuis kan ik alles doen. Ik kan goed koken. Ik mag alleen niet binnen roken. 

Slide 4 - Slide

mogen = regels (wel/niet)
خطوط

kunnen = mogelijkheid / vaardigheid
القدرة أو المهارة
possibility / skill
mogen = regels (wel/niet)
خطوط
rules
規則
лінії
kunnen = mogelijkheid / vaardigheid
القدرة أو المهارة
possibility / skill
可能性/技能
можливість/навичка

Slide 5 - Slide

Kunnen
  • Kan ik hier pinnen? Ja natuurlijk.
  • Kun jij goed dansen?
  • Hij kan al heel goed Nederlands spreken.

Kunnen = zegt iets over wat mogelijk is of over waar je wel of niet goed in bent.

Slide 6 - Slide

Mogen
  • Mag ik iets vragen? Ja, dat mag.
  • Mag ik naar de wc? Nee, nu even niet. Straks in de pauze.
  • Mag je op school roken? Nee, dat is op school verboden.
  • Mogen we een ijsje kopen? Ja hoor, hier is 5 euro.

Mogen = iets is (niet) toegestaan. Het mag wel, het mag niet.

Slide 7 - Slide

kunnen

Slide 8 - Slide

de regels

Slide 9 - Slide

......... jij dit pakket meenemen?
A
Kun
B
Kunt
C
Kunnen

Slide 10 - Quiz

.......u even wachten?
A
Kun
B
Kunt
C
Kunnen

Slide 11 - Quiz

Jij..........goed luisteren.
A
Kun
B
Kunt
C
Kunnen
D
Kan

Slide 12 - Quiz

mogen

Slide 13 - Slide

de regels

Slide 14 - Slide

....... wij ook een ijsje kopen?
A
Mag
B
Mogen

Slide 15 - Quiz

Ja, hoor dat ......
A
mag
B
mogen

Slide 16 - Quiz

willen

Slide 17 - Slide

de regels

Slide 18 - Slide

.......jij koffie?
A
Wil
B
Wilt
C
Willen

Slide 19 - Quiz

....... jullie allemaal je boek meebrengen?
A
Wil
B
Wilt
C
Willen

Slide 20 - Quiz

Peter...........niet naar school.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 21 - Quiz

zullen

Slide 22 - Slide

de regels

Slide 23 - Slide

...... ik iets moois voor jou kopen?
A
Zal
B
Zult
C
Zullen

Slide 24 - Quiz

Je.......je vergist hebben.
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 25 - Quiz

Vul de werkwoorden in:
zijn, hebben, willen, kunnen, zullen, mogen

Slide 26 - Slide

Wat .......... ik voor je doen?
A
mag
B
ben
C
wil
D
kan

Slide 27 - Quiz

....... jij een kopje koffie?
A
mag
B
ben
C
wil
D
kan

Slide 28 - Quiz

......... ik met je meegaan?
A
wil
B
zal
C
mag
D
heb

Slide 29 - Quiz

...... je morgen tijd?
A
ben
B
zal
C
heb
D
kan

Slide 30 - Quiz

........ jij autorijden? Ja, ik ben 18 jaar.
A
kun
B
mag
C
wil
D
heb

Slide 31 - Quiz

Ik .......... graag betalen.
A
kan
B
ben
C
wil
D
mag

Slide 32 - Quiz

Ik ........ nog geen brommer.
Ik ........... nog geen 16 jaar.
A
heb/ben
B
ben/heb
C
wil/heb
D
mag/zal

Slide 33 - Quiz

Ja, ik .......... bang voor de tandarts.
A
heb
B
mag
C
kan
D
ben

Slide 34 - Quiz

Nee, ik .......... morgen niet!
Ik moet naar school.
A
mag
B
kan
C
wil
D
zal

Slide 35 - Quiz

...... ik naar de wc?
Nee, nu even niet. Straks in de pauze.
A
ben
B
zal
C
mag
D
heb

Slide 36 - Quiz

Zelfstandig werken les 21
Onregelmatige werkwoorden

Slide 37 - Slide

Ik kan de werkwoorden
kunnen, mogen, willen en zullen
in de tegenwoordige tijd correct vervoegen.
0100

Slide 38 - Poll