H7 rekenen methode

H7 rekenen methode
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H7 rekenen methode

Slide 1 - Slide

Lesdoel 
De basisformules toepassen in de nieuwe leerstof
* rekenen met verschillende periodes
* rekenen met procenten 

Slide 2 - Slide

Rekenen met verschillende periodes



                                     x 52                          : 12                       x 4



                                     : 52                         x 12                        : 4












                                                x 52 : 12 x 4
week
jaar
maand
kwartaal

Slide 3 - Slide

Rekenen met procenten



                          



                                     












                                                x 52 : 12 x 4
Laatstverdiende loon
%
100%
70%
Hoogte ww-uitkering
Eerste twee maanden 75% van het laatst verdiende loon.
Vanaf de derde maand 70% van het laatst verdiende loon.

Slide 4 - Slide

Rekenen met de rijksbegroting



                          



                                     












                                                x 52 : 12 x 4
Is er sprake van een begrotingstekort of een begrotingsoverschot?

Slide 5 - Slide

Rekenen met de rijksbegroting



                          



                                     












                                                x 52 : 12 x 4
Hoeveel procent van de inkomsten bestaat uit directe belastingen?

Slide 6 - Slide

Rekenen met de rijksbegroting



                          



                                     












                                                x 52 : 12 x 4
De inkomsten stijgen met 12%. Bereken de nieuwe inkomsten. 

Slide 7 - Slide

Samen opdrachten maken?

Slide 8 - Slide

3. Een energiebedrijf biedt een warmtepomp aan voor €2,399. Dit is inclusief €1.700 subsidie van de overheid.
a. Bereken de normale prijs van de warmtepomp.
b. Bereken hoeveel je betaalt in procenten van de normale prijs.

Slide 9 - Open question

4. In 2018 gaf de overheid €8,9 miljard uit aan subsidies. Afgelopen jaar was dat €9,1 miljard. Bereken met hoeveel procent het totale subsidiebedrag is gestegen ten opzichte van 2018.

Slide 10 - Open question

6. De accijns per liter benzine is €0,79. Met je scooter rijdt je 150 kilometer per week. Je scooter rijdt 1 op 25.
a. Bereken hoeveel je per jaar aan accijns betaalt.

Slide 11 - Open question

6.
Jouw buurman Dennis rijdt een dieselauto. De accijns is €0,50 per liter diesel. Dennis rijdt 3.750 kilometer per maand. Het verbruik van zijn auto is 1 op 15.
b. Bereken hoeveel Dennis in een jaar aan accijns betaalt.

Slide 12 - Open question



Gebruik de tabel.
10. Kai verdient €2.680 bruto per maand. Vanwege een bezuiniging wordt hij ontslagen.
a. Bereken de hoogte van zijn ww-uitkering in de eerste maand.
b. Bereken de hoogte van zijn ww-uitkering in de vierde maand.
Hoogte ww-uitkering
Eerste twee maanden 75% van het laatst verdiende loon.
Vanaf de derde maand 70% van het laatst verdiende loon.

Slide 13 - Open question



Gebruik de tabel.
11. Alex en Joyce hebben drie kinderen: Noa (3), Jip (9)
en Jelmer (15).
Bereken hoeveel kinderbijslag per jaar ontvangen.
kinderbijslag
0 t/m 5 jaar

6 t/m 11 jaar

12 t/m 17 jaar
€221,49
per kwartaal
€268,95
per kwartaal
€316,41
per kwartaal

Slide 14 - Open question

14. Gebruik de tabel
Je hebt bij een autodealer een bepaald model uitgezocht.
Je kunt kiezen tussen een benzine- en een dieseluitvoering.
De auto weeg 1.110 kg.
a. Bereken hoeveel procent de wegenbelasting voor de diesel
hoger is dan voor de benzine.

Slide 15 - Open question

14. Gebruik de tabel
Yi heeft en oude auto op benzine vervangen voor een nieuwe.
De nieuwe auto weegt 1.501 kilo en rijdt ook op benzine.
Op jaarbasis betaalt Yi nu €384 meer aan motorrijtuigenbelasting.
b. Bereken in welke gewichtsklasse haar vorige auto viel.

Slide 16 - Open question

15. In een jaar heeft het rijk €304,7 miljard aan inkomsten en €296 miljard aan uitgaven.
a. Wat er een begrotingstekort of een begrotingsoverschot?

Slide 17 - Open question

15. In een jaar heeft het rijk €304,7 miljard aan inkomsten en €296 miljard aan uitgaven.
b. De rijksinkomsten bestaan voor 25% uit vennootschapsbelasting. Bereken het bedrag dat het rijk aan vennootschapsbelasting ontvangt.

Slide 18 - Open question

15. In een jaar heeft het rijk €304,7 miljard aan inkomsten en €296 miljard aan uitgaven.
c. In dat jaar ontvangt het rijk €59,6 miljard aan btw. Bereken hoeveel procent dat is van de inkomsten.

Slide 19 - Open question

15. In een jaar heeft het rijk €304,7 miljard aan inkomsten en €296 miljard aan uitgaven.
d. Van de uitgaven is 27,5% voor sociale zekerheid. Daarvan gaat 72% naar de AOW.

Stap 1: Bereken hoeveel geld er beschikbaar is voor de sociale zekerheid
Stap 2: Bereken welk bedrag wordt uitgegeven aan de AOW.

Slide 20 - Open question

15. In een jaar heeft het rijk €304,7 miljard aan inkomsten en €296 miljard aan uitgaven.
e. In dat jaar geeft de overheid €38,5 miljard uit aan Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Volgend jaar zal dat bedrag stijgen naar €39,1 miljard. Bereken met hoeveel procent deze uitgaven stijgen.

Slide 21 - Open question