1.3 Budgetteren moet je leren

3 kader
1.3 Budgetteren moet je leren 
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Introduction

Je leert in deze les dat je je kunt verzekeren tegen de financiële gevolgen van een schade. Je leert wat een premie is, en wat het eigen risico daar voor invloed op heeft.

Items in this lesson

3 kader
1.3 Budgetteren moet je leren 

Slide 1 - Slide

Begroting

Slide 2 - Mind map

Herhaling lesdoelen 1.2
  • Waardoor word jij als consument beïnvloed? 
  • Wat is marketing
  • Welke soorten reclame zijn er?

Slide 3 - Slide

Lesdoelen 1.3
  • Wat voor uitgaven kun je hebben?
  • Waarom is het verstandig om een begroting te maken?
  • Hoe maak je een begroting?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 6 - Slide

NIBUD
Nibud = Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting


Taken
  1. Onderzoek naar inkomsten en uitgaven van mensen     
  2. Advies geven over omgaan met geld 
  3. Advies over het maken van een overzicht van inkomsten en uitgaven. 

Slide 7 - Slide

Nibud: soorten uitgaven
  1. Dagelijkse uitgaven
  2. Vaste lasten
  3. Incidentele uitgaven
Dagelijkse uitgaven:
de gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging)
Vaste lasten:
de uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Incidentele uitgaven:
uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, reparaties)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Reserveren
Betekenis
  • Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.   
  • Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).   
  • *incidenteel: af en toe
Formule
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.  

Hoeveel moet ze per maand reserveren? 

€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 10 - Slide

Omrekenen

Slide 11 - Slide

Omrekenen: week naar maand
  • 1 jaar heeft 52 weken
  • 1 jaar heeft 12 maanden.

  • 1 maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen
  • 1 maand heeft dus ZELDEN 4 weken...

Slide 12 - Slide

€25 euro zakgeld krijg je per maand.
Hoeveel krijg je per week?

Slide 13 - Open question

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 14 - Quiz

Hoeveel weken heeft 1 jaar?
A
50
B
51
C
52
D
53

Slide 15 - Quiz

Hoeveel maanden heeft één jaar?
A
10
B
11
C
12
D
Ligt aan het jaar.

Slide 16 - Quiz

Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot

Slide 17 - Quiz

Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud

Slide 18 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 19 - Quiz

Budgetteren is nodig:
(kies 2 goede antwoorden)
A
– als de inkomsten gelijk blijven;
B
– als de uitgaven veranderen;
C
– als je niet wilt sparen;
D
Budgetteren is altijd nodig. – als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Link

Wat heb je geleerd?

Slide 22 - Slide

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 23 - Quiz

Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven

Slide 24 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 25 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 26 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 27 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 28 - Quiz

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 29 - Quiz

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 30 - Quiz

Wat voor uitgaven kun je hebben?

Slide 31 - Open question

Waarom is het verstandig om een begroting te maken?

Slide 32 - Open question

Hoe maak je een begroting?

Slide 33 - Open question

Extra uitleg

Slide 34 - Slide

Vaste lasten:
Vaste lasten zijn kosten die elke maand terug komen.
Wanneer je een eigen woning hebt (huur of koop), zijn er kosten die elke maand terug komen.
Denk bijvoorbeeld aan:
  • Hypotheek of huur
  • verzekeringen (inboedel en opstal)
  • riool- en afvalstoffenheffing
  • waterschapslasten
  • elektrischiteit, gas en water
  • telefoon, tv en internet

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Extra oefening

Slide 39 - Slide

1. Bekijk opdracht 23 t/m 32 op bladzijde 29 van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.

Slide 40 - Slide

Extra uitdaging

Slide 41 - Slide

rekenen
Maak opdracht 6 en 11 op bladzijde 33.

Slide 42 - Slide