Havo 5 evolutie

Evolutietheorie
Niet te bewijzen, gaat in tegen andere theoriën (schepping).
Bestaan wel argumenten (achterliggende ideeën en feiten om aan te tonen)
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Evolutietheorie
Niet te bewijzen, gaat in tegen andere theoriën (schepping).
Bestaan wel argumenten (achterliggende ideeën en feiten om aan te tonen)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Fossielen
Fossielen zijn afdrukken of versteende skelleten van organismen 

Fossielen geven inzicht in het leven van lang geleden 

Paleontologen onderzoeken fossielen en proberen uitgestorven dieren te reconstrueren aan de hand van fossielen

Slide 3 - Slide

Fossielen

Slide 4 - Slide

Relatieve ouderdomsbepaling
  • gebruik van gidsfossielen
  • van gidsfossielen is de ouderdom bekend
  • wordt een gidsfossiel gevonden, dan is de aardlaag (en/of andere onbekende fossielen) minstens even oud
  • alleen soorten die kort hebben geleefd, op meerdere plekken op aarde
  • de trilobiet, leefde 512-250 miljoen jaar geleden, in zee (dus op veel plekken)

Slide 5 - Slide

Fossielen
Problemen bij datering/fossielen:
- aardlagen vormen niet altijd bovenop elkaar
- aardlagen vormen soms langzaam, soms snel (bij snel: veel fossielen)
- koolstofdatering kan tot 60.000 jaar en is deels gebaseerd op aannamens.
- relatieve datering (ouder dan...)

Slide 6 - Slide

Koolstof-14

Slide 7 - Slide

Koolstof-12 en Koolstof-14
Het aantal protonen bepaalt welk element het is. Van sommige elementen, zoals koolstof, bestaan er meerdere soorten, dit noemen we isotopen
Om isotopen te onderscheiden noemen we het massagetal achter de naam. 
Het verschil tussen koolstof-12 en koolstof-14 is dat koolstof-14 twee extra neutronen heeft. Ze hebben wel hetzelfde aantal protonen.

Slide 8 - Slide

Isotopen van koolstof
C
12
13
14
C
C
6
6
6

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Evolutie
Populaties veranderen omdat ze  aangepast moeten zijn aan de omgeving: 
survival of the fittest.

Hiervoor is dus variatie nodig en selectiedruk.

Slide 12 - Slide

In dit voorbeeld verandert de allelfrequentie; er is blijkbaar een negatieve selectiedruk op allel A.

Slide 13 - Slide

genen poel
-alle genen van 1 populatie op 1 hoop gegooid
( onderlinge voortplanting, geen immigratie en emigratie)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Natuurlijke selectie
Soorten die beter aangepast zijn aan de omgeving zullen een grotere overlevingskans 
hebben.
De omgeving (in dit geval: de lijsters) zorgt voor selectiedruk.

Slide 16 - Slide

Natuurlijke selectie
  • Nakomelingen hebben elk ietsje andere genotypen en dus fenotypen
  • De één is beter aangepast aan de omgeving dan de andere

Slide 17 - Slide

natuurlijke selectie 
kunstmatige selectie: 
door de mens 

Slide 18 - Slide

Seksuele selectie
Een belangrijk onderdeel van het doorgeven van de genen aan de volgende generatie is de voortplanting.

Partners worden vaak zorgvuldig gekozen in het dierenrijk.

Bepaalde eigenschappen kunnen een individu aantrekkelijker maken. Individuen met deze eigenschappen worden vaker gekozen als partner en zullen hun genen (eigenschappen) dus vaker doorgeven dan hun soortgenoten.

Deze vorm van natuurlijke selectie wordt seksuele selectie genoemd.

Slide 19 - Slide

Seksuele selectie en natuurlijke selectie botsen wel eens; een eigenschap levert wel meer paring op maar verlaagt de overleving 

Slide 20 - Slide

Gene pool= som van alle allelen in een populatie

Gene flow= uitwisseling van allelen (genen) tussen populaties van dezelfde soort


Hoeveel soorten salamanders zijn er? Leg uit...

Slide 21 - Slide

Genetic drift
  • In een kleine populatie kunnen door toeval grote verschuivingen in de allelfrequentie optreden
  • Flessenhalseffect en foundereffect

Slide 22 - Slide

Genetic drift = toevallige grote verandering in allelfrequentie door omstandigheden 

Slide 23 - Slide

Wat zou er gebeuren met een populatie als er geen variatie was, maar wel selectie?

Slide 24 - Open question

En wat gebeurt er met een populatie als er wel variatie is, maar geen selectiedruk?

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

4 voorwaarden voor soortvorming
1.  Er is variatie
2. De variatie is erfelijk
3. Groepen individuen raken reproductief van elkaar gescheiden (paren niet meer)
4. Er is (natuurlijke) selectie

Slide 27 - Slide

Eilandtheorie
Eilandtheorie voorspelt hoeveel soorten er op een eiland kunnen leven. 

Groter eiland: meer ruimte en niches
Dichtbij vaste land: meer immigratie

Welk eiland meeste soorten?
Welke minste?

VS -->

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Tijdlijn 'ontstaan' evolutietheorie
- Creationisme (tot in de 18e eeuw leidend voor idee over ontstaan leven, hierna minder grote rol maar niet verdwenen!)
- Lamarck: door oefening kan een organisme eigenschappen krijgen, en deze eigenschappen worden doorgegeven aan de kinderen.
- Evolutietheorie: eenvoudige eencelligen zijn vanzelf ontstaan, natuurlijke selectie en variatie zorgen voor verdere ontwikkeling

Slide 30 - Slide

Wat is er nodig om 'eenvoudig' leven te laten ontstaan?
(niet leren, wel een keer zien)

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide