1.2 Zinsdelen NN herhaling

1.2 Zinsdelen NN herhaling
Doel = Je herkent verschillende zinsdelen
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1.2 Zinsdelen NN herhaling
Doel = Je herkent verschillende zinsdelen

Slide 1 - Slide

Even inchecken

Hoe gaat het met jullie?

Welke gewoonte zou je niet graag willen opgeven?

Slide 2 - Slide

Voorkennis ophalen
1. persoonsvorm (pv); tijd/onderwerp veranderen, vragend maken
2. gezegde (gez.); alle ww samen
3. onderwerp (ow); wie/wat + gezeg.
4. lijdend voorwerp (lv)*; wie/wat+ gezeg. + ow
5. meewerkend voorwerp (mv)*; woord waar je aan of voor, voor kan zetten
6. bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)*; waar, wanneer, hoe, waarom enz
*komen niet altijd in elke zin voor

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm (pv) vind je door.......
A
door de tijd in de zin te veranderen
B
door alle werkwoorden te veranderen
C
door het onderwerp in de zin te veranderen (meervoud/enkelvoud)
D
door de zin vragend te maken

Slide 4 - Quiz

Wat is het gezegde?
De postbode komt vandaag het pakketje bezorgen.

Slide 5 - Open question

Het onderwerp vind je door?
A
waar/wanneer + gez.
B
wie/wat + gez.

Slide 6 - Quiz

Wat is het gez. en het ow?
Mijn vader heeft gisteren zijn auto gewassen.

Slide 7 - Open question

Het lijdend voorwerp vind je door?

A
wie of wat + gez. + ow
B
waarom + gez. + ow

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Het circus heeft de voorstelling afgezegd.
A
heeft afgezegd
B
het circus
C
de voorstelling
D
heeft

Slide 9 - Quiz

Wat is het gez., ow en lv?
De apothekersassistente pakt de medicijnen.

Slide 10 - Open question

Een meewerkend voorwerp is een woord of een woordgroep waar je.......en soms......voor kunt zetten

Slide 11 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik geef mijn moeder een kop thee.
A
geef
B
mijn moeder
C
ik
D
een kop thee

Slide 12 - Quiz

Wat is het gez., ow, lv en het mv?
De tandarts gaf mij een poetsinstructie.

Slide 13 - Open question

De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als......
A
waar en wanneer
B
waarvandaan
C
hoe en waarheen
D
waardoor en waarom

Slide 14 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Ik ben vorig jaar op vakantie geweest in Zweden.
A
vorig jaar
B
in Zweden
C
ben geweest
D
op vakantie

Slide 15 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
De doktersassistente beloofde haar vandaag terug te bellen.

Slide 16 - Open question

De jongen geeft zijn moeder een bos bloemen.

Slide 17 - Open question

Jasper heeft gisteren zijn vriendin een ring gegeven.

Slide 18 - Open question

De studenten maken vandaag de opdrachten.

Slide 19 - Open question

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 20 - Open question

NN huiswerk
NN Taalverzorging grammatica 1.2 zinsdelen

- opdracht 5 t/m 9

Slide 21 - Slide