tekstverbanden

tekstverbanden
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

tekstverbanden

Slide 1 - Slide

tekstverband
letterlijk: hoe zijn de zinnen in een tekst met elkaar verbonden
=> welke samenhang heeft een tekst

waarom is dit belangrijk: tekstverband bepaalt het schema bij het samenvatten

Slide 2 - Slide

signaalwoorden
= zij verklappen welk tekstverband het is

soms zijn het woorden, soms opsommingstekens

Slide 3 - Slide

welke 3 tekstverbanden ken je al?

Slide 4 - Mind map

beschrijvend tekstverband
= zintuiglijke waarnemingen
=> antwoord op de topische vragen

vb: een infographic

Slide 5 - Slide

signaalwoorden
beschrijvend tekstverband

Slide 6 - Mind map

voorbeelden
opsommend tekstverband

Slide 7 - Mind map

opsommend tekstverband
= de tekst soms verschillende 
dingen op
De volgorde is niet belangrijk.

vb: toeristische hoogtepunten 
in een land

Slide 8 - Slide

signaalwoorden
chronologisch verband

Slide 9 - Mind map

chronologische verband
= in volgorde van tijd
vb; geschiedenis 

Slide 10 - Slide

opgelet!
signaalwoorden chronologisch en opsommend lijken op elkaar
MAAR
opsommend => volgorde is niet belangrijk
chronologisch => in volgorde van tijd

Slide 11 - Slide

Vul deze zin verder aan:
Omdat de leraar ziek is ......

Slide 12 - Open question

Vul deze zin verder aan:
Ik ben gestraft want ....

Slide 13 - Open question

oorzakelijk verband
= oorzaak en gevolg
vb.: een artikel over de 
klimaatopwarming

Slide 14 - Slide

wie kan wat beter? mama of papa?
koken
helpen bij het huiswerk
luisteren 
je kalmeren
sporten
je laten lachen

Slide 15 - Slide

vergelijkend tekstverband
= er worden dingen met elkaar vergeleken
=> gelijkenissen en verschillen

Slide 16 - Slide

korte samenvatting

Slide 17 - Slide

Welk tekstverband heeft geen signaalwoorden?
A
opsommend
B
chronologisch
C
beschrijvend
D
oorzakelijk

Slide 18 - Quiz

Welke opsommingstekens gebruik je best bij een chronologisch verband?
A
gewone puntjes ...
B
gewone streepjes ---
C
een tabel
D
getallen 1.2.3.

Slide 19 - Quiz

Welk symbooltje gebruik je het beste bij een oorzakelijk verband
A
=>
B
<=>
C
%
D
#

Slide 20 - Quiz

Hoe vat je best een vergelijkend verband samen?
A
met opsommingstekens
B
tabel
C
schema
D
niet

Slide 21 - Quiz

vragen?
- vul je schema verder aan
- maak de bookwidget

Slide 22 - Slide