week 21

Planning dinsdag
- Het laatste proefwerk
- Start grammatica
(persoonsvorm en zinsdelen)
- Zelfstandig werken
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Planning dinsdag
- Het laatste proefwerk
- Start grammatica
(persoonsvorm en zinsdelen)
- Zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
Redekundig ontleden (zinsdelen)
persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Taalkundig ontleden (woordsoorten)
Werkwoorden, zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Maak aantekeningen!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

persoonsvorm vinden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tom een scheur.'
A
zijn
B
Tom
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn zinsdelen?
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen vinden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm en zet deze tussen 2 streepjes: 
je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stap 2: welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 12 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 13 - Slide

This item has no instructions


1. zoek eerst de persoonsvorm (pv)
2. zoek welke zinsdelen er vóór de persoonsvorm passen
3. plaats zinsdeelstrepen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

De baby slaapt zacht

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

In de middag probeerde hij te leren

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Op het terras valt de plant opeens om

Slide 17 - Open question

Moeilijk, want een splitsbaar werkwoord en een dubbelzinnige zin. 
Aan de slag
Maak nu de opdrachten van hoofdstuk 1 Taalverzorging (persoonsvorm en zinsdelen)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Planning woensdag
- Korte herhaling persoonsvorm en zinsdelen
- Instructie redekundig ontleden (onderwerp)
- Zelfstandig werken

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
Redekundig ontleden (zinsdelen)
persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Taalkundig ontleden (woordsoorten)
Werkwoorden, zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Maak aantekeningen!

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp (OW)
Betekenis: is wie of wat iets doet in een zin 
Dus: wie/wat + PV?

Je vindt het onderwerp door:
  1. Je af te vragen: wie of wat doet iets?
  2. De persoonsvorm van getal veranderen. Welk woord verandert mee?

Het onderwerp staat vaak naast de persoonsvorm
Het onderwerp kan 1 woord zijn, maar soms ook meerdere ('opa en oma')


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat is het OW?
Vanaf volgende week hebben wij lekker drie weken vakantie.
A
Volgende week
B
hebben
C
lekker
D
wij

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het OW?

Vraag jij wel eens om hulp?
A
Vraag
B
jij
C
wel
D
eens

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het OW?
De mentor en haar klas hebben gisteren een klassenuitje gehad.
A
hebben
B
De mentor en haar klas
C
gisteren
D
een klassenuitje

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het OW?
Voor volgend zomer gaan opa en oma met ons mee op vakantie.
A
ons
B
vakantie
C
volgend zomer
D
opa en oma

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen
Persoonsvorm, zinsdelen en onderwerp

1. Lotte en Tom hebben hun huiswerk voor de hele week al af.

2. Waarom ga je morgen niet naar school toe?

3. Wij houden niet van ijs!

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maak de opdrachten van hoofdstuk 1 Taalverzorging (persoonsvorm en zinsdelen) en hoofdstuk 2 Taalverzorging (onderwerp)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Planning maandag
- Herhaling persoonsvorm, zinsdelen en onderwerp
- Instructie: werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
- Zelfstandig werken

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
Redekundig ontleden (zinsdelen)
persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Taalkundig ontleden (woordsoorten)
Werkwoorden, zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm


Wij hebben deze week geoefend met grammatica.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm


Wij hebben deze week geoefend met grammatica.

Hebben wij deze week geoefend met grammatica?
Hadden wij deze week geoefend met grammatica?

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Zet zinsdeelstreepjes


Wij hebben deze week geoefend met grammatica.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Zet zinsdeelstreepjes


Wij | hebben | deze week | geoefend | met grammatica.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Wat is het onderwerp?


Wij | hebben | deze week | geoefend | met grammatica.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat is het onderwerp?

Wij | hebben | deze week | geoefend | met grammatica.

ow: wij

want: wie/wat hebben? of: Ik heb deze week geoefend met grammatica.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Het werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’. Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer.

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde
Die bloemen staan al een hele week in de vaas.

1. pv
2. zinsdelen
3. ow
4. wg

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde
Dit weekend wil ik mijn verjaardag gaan vieren.

1. pv
2. zinsdelen
3. ow
4. wg

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde
Na het klassenfeest ruimen de leerlingen met elkaar de rommel op.

1. pv
2. zinsdelen
3. ow
4. wg

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?


Slide 42 - Slide

This item has no instructions

lijdend voorwerp
Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of iets/iemand wat meemaakt.

wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Let op: afstanden, gewicht en maten kunnen nooit lijdend voorwerp zijn.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Oefenen

1. Frietjes kun je onbeperkt bijbestellen in dit restaurant.
pv = […]
wg = […]
ow = […]
lv = […]

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Oefenen

1. Frietjes | kun | je | onbeperkt | bijbestellen | in dit restaurant.
pv = kun
wg = kun bijbestellen
ow = je
lv = frietjes

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Op de camping gaf de beheerder ons de wificode.

pv = […]
wg = […]
ow = […]
lv = […]

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Op de camping | gaf | de beheerder | ons | de wificode.

pv = gaf
wg = gaf
ow = de beheerder
lv = de wificode

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Zorg dat je alle opdrachten van redekundig ontleden af hebt.

persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Slide 48 - Slide

This item has no instructions