Taalcompleet Thema 3 Wonen paragraaf 11 t/m 13

• Nederlands
• NT2
• ISK

3.11 Werkwoorden met v of z

Schrijven is het hele werkwoord          Nooit v of z

Schrijven     Schrijf is de ik-vorm        aan het eind van een woord 

ik       

jij/je   + t

u        + t

hij/zij  + t

wij/jullie/zij hele ww

ik schrijf

jij schrijft   schrijf jij?

u schrijft

hij/zij schrijft

wij/jullie/zij schrijven

ik kies

jij kiest    kies jij?

u kiest

hij/zij kiest

wij/jullie/zij kiezen

Ik .... in mijn agenda.

1. schrijv
2. schrijft
3. schrijf
4. schrijvt

Wij .... een wit bed.

1. kies
2. kiest
3. kiezen

Jij .... antwoord op de vraag.

1. geft
2. geeft
3. gevt
4. geevt

U .... een groene bank.

1. kiez
2. kies
3. kiest
4. kiezt

Jullie ........... de tekst en de opdracht.

1. leezen
2. leesen
3. lees
4. lezen

... jij met een potlood?

1. schrijft
2. schrijvt
3. schrijf
4. schrijv

Hij .... de zin goed.

1. lees
2. leest
3. lezen
4. leezt

De docenten .... Nederlandse les.

1. geeft
2. gefen
3. geven

Hoe .... ik jouw naam?

1. schrijf
2. schrijv
3. schrijft
4. schrijvt

3.11 Werkwoorden met v of z

TaalCompleet A1 boek 3.11 (84 tot 91)

+

Maak 3.11 op de laptop

(leren.kleurrijker.nl)

3.12 Kazem is de sleutel vergeten

Luisteroefening

Vul de woorden in.

3.12 Kazem is de sleutel vergeten

Lezen:

Kazem komt thuis. De deur is op slot.

Kazem zoekt de sleutel van het huis.

Hij kan de sleutel niet vinden. Kazem gaat naar de buurman.

De buurman heeft ook een sleutel van Kazems huis.

Kazem zegt: 'Dag buurman! Ik ben mijn sleutel vergeten. Mijn sleutel ligt binnen.'

De buurman lacht. Hij zegt: 'Ik vergeet de sleutel ook vaak!'

Ik pak de sleutel van je huis. Alsjeblieft, Kazem!'

'Dank je wel, buurman!'

3.12 Kazem is de sleutel vergeten

WAAR

NIET WAAR

De deur van Kazem is op slot.

Hij gaat naar de buurman.

Hij vindt de sleutel van het huis.

De buurman geeft de sleutel aan Kazem.

De buurman heeft een sleutel van zijn huis.

De buurman kan de sleutel niet vinden.

De buurman is weg.

3.12 Kazem is de sleutel vergeten

Luisteroefening

Hoor je een ander woord?

Schrijf het naast de zin.

Zet een streep onder het woord

in de tekst.

3.12 Kazem is de sleutel vergeten

Antwoord:

Kazem komt thuis. De muur is op slot.

Kazem pakt de sleutel van het huis.

Hij kan de sleutel niet vinden. Kazem gaat naar de buurvrouw.

De buurman heeft ook geen sleutel van Kazems huis.

Kazem zegt: 'Hoi buurman! Ik ben mijn sleutel vergeten. De sleutel ligt binnen.'

De buurman lacht. Hij zegt: 'Ik vergeet de sleutel niet vaak!'

Ik pak de sleutel van je deur. Alsjeblieft, Kazem!'

'Dank u wel, buurman!'

3.12 Kazem is de sleutel vergeten

TaalCompleet A1 boek 3.12 (92 tot 98)

+

Maak 3.12 op de laptop

(leren.kleurrijker.nl)

3.13 Zinnen maken

Een gewone zin heet een hoofdzin.

Het werkwoord staat in een hoofdzin op de tweede plaats.

wie of wat	werkwoord	rest (wanneer, wat, waar)
Ik	kom	morgen .
We	moeten	naar school.
Zij	leest	een boek.
Hij	zit	op de bank.

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(waar)

op de bank

zit

de buurman

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wat)

de leerling

een leuk boek

leest

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(waar)

is

beneden

de woonkamer

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wat of hoe)

met een potlood

schrijf

ik

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(waar)

woont

Aqian

op de derde verdieping

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wat)

mijn straat

is

druk

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(waar)

de kinderen

liggen

in bed

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(waar)

de telefoon

uit de tas

pakt

de jongen

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(waar)

spreken

Nederlands

in de klas

we

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(wanneer)

de laatste les

Ivan en Vlad

om 3 uur

hebben

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(waar)

de opdracht

op het papier

maakt

Ali

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wanneer)

3 rest

(waar)

gaat

een aantal maanden

naar België

Shepherd

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(waar)

hebben

wij

op de computer

geen internet

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest (wanneer)

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(waar)

met hun vrienden

de meisjes

in de aula

tijdens de lunch

eten

1 wie of wat

2 werkwoord

3 rest (wanneer)

3 rest

(wie of wat)

3 rest

(waar)

met Qia

Cristina

op de werkbladen

elke les

tekent

Terugblik

Je kunt vragen beantwoorden.
Je kunt informatie uitwisselen.
Je kunt praten over wonen.

Doelen behaald?