Examenvoorbereiding LL - examenvragen beantwoorden

Welkom!
Nederlands

Lezen & Luisteren
week 48

NEDERLANDS

Voorbereiding
Examen Lezen en Luisteren

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands

Lezen & Luisteren
week 48

NEDERLANDS

Voorbereiding
Examen Lezen en Luisteren

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Ophalen voorkennis
  • Meerkeuzevragen
  • Oefenen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Noem de 4 leesstrategieën

Slide 4 - Open question

Leesstrategieën 
  1. zoekend lezen
  2. verkennend lezen
  3. globaal lezen
  4. intensief lezen

Slide 5 - Slide

Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 6 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een leesboek?
A
Instrueren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 7 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een nieuwsbericht?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 8 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een sollicitatiebrief?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 9 - Quiz

Bij welke leesdoelen staat een mening centraal?
A
informeren
B
overtuigen/opiniëren
C
amuseren
D
activeren

Slide 10 - Quiz

Even herhalen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Doel van de schrijver
  • Welk doel een schrijver met de tekst wil bereiken zegt veel over de inhoud.
  • Het is een belangrijk hulpmiddel bij het beantwoorden van vragen.
  • Het is belangrijk voor het bepalen van de hoofdgedachte.
  • Er komt bijna altijd een vraag over. 

Slide 14 - Slide

Onderwerp
Waar de hele tekst over gaat
Één woord of een klein groepje woorden

Slide 15 - Slide

Hoofdgedachte
Hoofd

gedachte
= belangrijk
= wat de schrijver denkt
Dus: het belangrijkste wat de schrijver zegt over het onderwerp

Slide 16 - Slide

Hoofdgedachte: kenmerken
  • Globaal lezen
  • Titel, inleiding of slot
  • Inhoud samenvatten in één zin (soms in twee zinnen)
  • Je vindt de hoofgedachte met behulp van de volgende vraag:
    Wat probeert de schrijver me duidelijk te maken?
  • De hoofdgedachte is nooit een vraag

Slide 17 - Slide

Meerkeuzevragen
Een meerkeuzevraag = een vraag met meerdere antwoordopties.


                             
                            Denk aan de door mij gegeven tip bij twijfel.

Slide 18 - Slide

Opdracht
Uit geprinte document van docent:

  • Theorie pagina 21, 23 en 24 lezen.
  • Opdrachten 5 t/m 7 maken.
      Opdracht 5 & 7 zijn individueel, opdracht 6 doe je samen 
      met 1 klasgenoot.

Slide 19 - Slide

Vandaag
  • Ophalen voorkennis
  • Matrixvragen
  • Soorten vragen (waar is de vraag op gericht) 
  • Aanpak

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Met welke vraag vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 22 - Open question

Met welke vraag vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 23 - Open question

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 24 - Drag question

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 25 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 26 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 27 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 28 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 29 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 30 - Quiz

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 31 - Quiz

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 32 - Quiz

Matrixvragen
Een meerkeuzevraag waarbij je je antwoorden aankruist in een tabel.
Twee soorten:
  1. Je bepaalt van verschillende zinnen of ze wel of niet in een samenvatting van een tekst horen.
  2. Je bepaalt van verschillende beweringen of ze volgens de tekst juist of onjuist zijn.

Slide 33 - Slide

Soorten examenvragen
Waar is de vraag op gericht?

  • Tekstbegrip: Wie zegt wat over …? Wat is volgens de tekst waar?
      Wat staat er in de tekst over…. 
  • Woordbegrip: Wat wordt er bedoeld met …. In de tekst staat … wat wordt hiermee bedoeld? 
  • Tekstdoelen: Wat is het doel van de schrijver met deze tekst? 
  • Samenvatten/begrijpen: Wat is het onderwerp van de tekst of alinea? Of: Wat is een goed       tussenkopje bij deze alinea? Wat is een goede samenvatting van de tekst of alinea? 
  • Verwijswoorden, signaalwoorden: Waarnaar verwijst een woord?  (deze, dit, maar, tenslotte)
  • Wat is de mening van de schrijver? Welke argumenten gebruikt de schrijver?

Slide 34 - Slide

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 35 - Slide

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 36 - Slide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 37 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 38 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 39 - Quiz

Aanpak


Begin altijd met oriënterend lezen. Kijk naar de belangrijke plaatsen in de tekst, zoals de titel, inleiding en slot, de eerste en laatste alinea en de tussenkopjes. Op die manier heb je snel door waar de tekst over gaat.





Slide 40 - Slide

Maken
Opdracht 10 a & b
Opdracht 12 a & b

Deze opdrachten ontvang je van de docent.

Slide 41 - Slide