intro en par 1.1 en 1.2 Tijd van burgers en stoommachines

Burgers en stoommachines
Ontdekkingsplaat
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Burgers en stoommachines
Ontdekkingsplaat

Slide 1 - Slide

1.1 De industriële revolutie 
Lesdoelen:
Je kunt vijf gevolgen noemen van de industrialisatie op economisch gebied.
Je kunt drie oorzaken van de industrialisatie van Groot-Brittannië noemen en beschrijven hoe en wanneer de industrialisatie van Nederland begon.
Je kunt vier gevolgen van de industriële revolutie noemen die niet economisch zijn.

Slide 2 - Slide

Industriële Revolutie
  • De overgang van kleinschalige handmatige productie naar grootschalige machinale productie

  • Tussen 1750-1900 begonnen in Engeland (als gevolg van de bevolkingsgroei)

Slide 3 - Slide

van kleinschalige handmatige productie...
... naar grootschalige machinale productie

Slide 4 - Slide

Ontstaan van het kapitalisme
Ondernemers kregen veel vrijheid om de winst te maken die ze wilde maken

Slide 5 - Slide

Engeland industrialiseert als eerste
  • Vernieuwingen in de landbouw -> meer voedsel
  •  Meer mensen
  • Grotere vraag naar kleding
  • Grondstoffen (steenkool, ijzererts) beschikbaar
  • Goedkope arbeiders

Slide 6 - Slide

Gevolgen van de industriële revolutie
  • Mensen trokken van het platteland naar de stad = verstedelijking
  • Er kwam een grote groep arbeiders ipv boeren
  • Het landschap veranderde (kanalen en spoorlijnen)
  • Het milieu werd vervuild
Al die veranderingen samen noemen we de industriële revolutie. 
De periode na 1800 heet daarom ook wel de moderne tijd

Slide 7 - Slide

1.1 De industriële revolutie 
Lesdoelen:
Je kunt vijf gevolgen noemen van de industrialisatie op economisch gebied.
Je kunt drie oorzaken van de industrialisatie van Groot-Brittannië noemen en beschrijven hoe en wanneer de industrialisatie van Nederland begon.
Je kunt vier gevolgen van de industriële revolutie noemen die niet economisch zijn.

Slide 8 - Slide

 1. Veel mensen trokken van het platteland naar de mijnen en fabrieken, op zoek naar werk. Daardoor groeiden bestaande steden snel en ontstonden nieuwe steden. Dat heet verstedelijking.

2. Er ontstond een nieuwe groep mensen in de samenleving: de arbeiders. Dat zijn mensen die werk doen in een fabriek. De arbeiders hadden geen eigen land of bedrijf meer, maar deden voor een laag loon eenvoudig werk in de fabrieken.

3. Het landschap veranderde sterk. Bij steenkoolmijnen kwamen fabrieken. Ook werden er spoorwegen en kanalen aangelegd.

4. Het milieu raakte op grote schaal vervuild. Alle fabrieken hadden bijvoorbeeld rokende schoorstenen, die vuile lucht uitstootten. Sinds kort weten we dat de verbranding van steenkool zorgt voor broeikasgassen. Deze gassen veroorzaken de opwarming van de aarde. Deze opwarming is dus ook een van de gevolgen van de industrialisatie.

Slide 9 - Slide

Wat is de juiste volgorde?
A
huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 10 - Quiz

Wat past bij industrialisatie?
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 11 - Drag question

Welk begrip past bij deze afbeelding?

Slide 12 - Slide

Welk begrip past bij de afbeelding?
A
Industriele revolutie
B
huisnijverheid
C
stoommachine
D
kapitalisme

Slide 13 - Quiz

De industriele revolutie begon in Engeland omdat
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in kolonien
D
er te weinig mensen op het platteland leefden

Slide 14 - Quiz

Wat was GEEN reden om Twente als industriegebied aan te wijzen?
A
De ervaring met huisnijverheid
B
De goedkope arbeid
C
De gunstige ligging bij rivieren
D
De gunstige ligging weg van de Randstad

Slide 15 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze betekenis?
Een economisch systeem waarbij alles draait om bezit van geld; fabrikanten proberen zoveel mogelijk winst te maken.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële Revolutie
D
Monarchie

Slide 16 - Quiz

Kinderarbeid

  • Goedkoper dan volwassenen.
  • Nauwelijks onderwijs gehad.
  • Noodzakelijk voor onderhoud gezin.

Slide 17 - Slide

1.2 Leven in een industriestad
Je kunt de werk- en leefomstandigheden van arbeiders beschrijven.
Je kunt de werk- en leefomstandigheden van de gegoede burgerij beschrijven.
Je kunt twee belangrijke ideeën noemen die liberalen in de 19e eeuw hadden op het gebied van bestuur en economie.

Slide 18 - Slide

Leefomstandigheden
  • Kleine en slechte woningen
  • Veel gezinsleden
  • Slecht voedsel
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC
  • Hoog kindersterftecijfer door slechte voeding kinderen.

Slide 19 - Slide

Leefomstandigheden
  • Kleine woningen.
  • Veel gezinsleden.
  • Slecht voedsel 
  • Hoge kindersterfte (arbeidersvrouwen gaven geen borstvoeding).
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC.

  • Drankmisbruik

Slide 20 - Slide

Het leven van de burgerij
  • Wie het kon betalen (de gegoede burgerij), woonde ver weg van de fabrieken.
  • Dit waren vooral fabriekseigenaren, advocaten of bankiers
  •  In buitenwijken met grote huizen en tuinen
  •  Onder de gegoede burgerij kwam de middenklasse die een opleiding hadden gehad (winkeliers, onderwijzers, kantoorpersoneel)
  • Kinderen uit deze twee groepen gingen naar school en de vrouwen werkten niet

Slide 21 - Slide

Het liberalisme
  • In de politiek waren de liberalen aan de macht in Nederland
  • Het liberalisme was een politieke stroming die opkwam voor vrijheid en kapitalisme
  • De regering moest zich volgens hen zo min mogelijk bemoeien met de economie
  • Daardoor konden fabriekseigenaren zelf de lonen en prijzen bepalen
  • Ze vonden dat alleen rijken mochten kiezen
  • Wel vonden ze grondrechten voor iedereen belangrijk (b.v: vrijheid van meningsuiting)

Slide 22 - Slide

Aan de slag! 

  • Indien je moeite hebt met de uitleg: Lees/luister
par 1.2 en vat in eigen woorden samen.
  • Maak par 1.2
timer
10:00

Slide 23 - Slide

EXAMENVRAAG
Vanaf 1870 kwamen er in Nederland steeds meer fabrieken. In deze fabrieken gingen veel kinderen werken.
Geef één argument van een voorstander en één argument van een tegenstander van kinderarbeid in fabrieken.
Doe het zo:
voorstander: ... (geef één argument) 
tegenstander: ... (geef één argument)
Tegenstanders
Het werk in fabrieken is ongezond/riskant/vermoeiend voor kinderen. Kinderarbeid zou niet nodig moeten zijn om het inkomen van volwassenen aan te vullen. Kinderen hebben recht op onderwijs. De werktijden zijn te lang.
Voorstanders
Kinderen zijn goedkope arbeidskrachten. Kinderen kunnen het geringe gezinsinkomen aanvullen / het gezin lijdt minder armoede. Kinderen kunnen het fijne handwerk verrichten dat door volwassenen niet gedaan kan worden. Het is gezond om op jonge leeftijd lichamelijke arbeid te verrichten.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video