Past Simple - Past continous

Lesson goal
At the end of this lesson I will know how to use the Past Simple and Past Continous.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesson goal
At the end of this lesson I will know how to use the Past Simple and Past Continous.

Slide 1 - Slide


Past Simple
Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 2 - Quiz

Grammar: Past simple
PAST SIMPLE

Slide 3 - Slide

Past Simple - Signal word
'signaal woorden'  
These word help you to see if something happened in the past
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 4 - Slide


Past Continuous
Wanneer gebruik je de Past Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets een tijdje bezig of aan de gang was in het verleden.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 5 - Quiz

Past Continuous

Slide 6 - Slide

wat is een past continuous?
A
I was waiting for the bus.
B
I has waited for the bus?
C
I am waiting for the bus.
D
Ik weet het niet;(

Slide 7 - Quiz

Past continuous is een tijd...
A
In de tegenwoordige tijd
B
In de verleden tijd

Slide 8 - Quiz

welke is past continuous?
A
I ate a sandwich
B
I was eating a sandwich

Slide 9 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?
A
when, while
B
always, never, ever, often
C
right now, at the moment
D
yesterday, last week

Slide 10 - Quiz

Past Continuous:
in welke zin wordt de past continuous gebruikt?
A
I haven't been to that film yet.
B
I was walking down the street when I tripped.
C
I lived in Utrecht in 2010
D
I am eating a sandwich.

Slide 11 - Quiz

wat is een past continuous?
A
I am waiting for the bus.
B
I has waited for the bus?
C
I was waiting for the bus.
D
ik weet het niet;(

Slide 12 - Quiz