2.2 lezen feiten en meningen, moeilijkewoordenwijzer

LEZEN 2.3
feiten, meningen
moeilijkewoordenwijzer
tekstverband
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

LEZEN 2.3
feiten, meningen
moeilijkewoordenwijzer
tekstverband

Slide 1 - Slide

DOEL

  • Ik kan een feit en mening herkennen in een tekst.
  • Ik weet hoe ik de moeilijkewoordenwijzer moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

verschil mening en feit

feit = informatie, kun je controleren
mening = wat je vindt

Slide 4 - Slide

Jonge vrouw
oude vrouw
oor
kin
oog
neus

Slide 5 - Slide

Feit/Mening?
Dit is de kleur zwart.

Slide 6 - Slide

Feit of mening?:
Nederlands is saai.
A
Feit
B
Mening.

Slide 7 - Quiz

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quiz

Feit of mening:
Deze begrijpend lezen les is nu al leuk.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Feit of mening:
Meneer de Jong gaat naar Amerika verhuizen.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quiz

Feit of mening:
Vandaag is het maandag.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quiz

Moeilijkewoordenwijzer

1. Is het woord belangrijk?


2. Leid de betekenis af uit de context (= zinnen in de buurt van het woord)
- omschrijving             
- synoniem                      
- voorbeeld

- informatie die een andere aanwijziging geeft


3. Geen aanwijzing in de tekst? Woordenboek of vragen!

Slide 13 - Slide

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 14 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Het verband tussen alinea's, zinnen en woorden noemen we het tekstverband

Signaalwoorden worden gebruikt om het tekstverband duidelijk te maken

Slide 15 - Slide

Opsommend tekstverband
Geeft een opsomming aan

Signaalwoorden:
Ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot, verder, ...

Bijvoorbeeld:
Pjotr zette de doos oud papier aan de straat. Ook gooide hij de lege flessen in de glasbak.

Slide 16 - Slide