58. Thema 6, week 3 Les 12 woordenboek gebruiken

waarvoor gebruik
je een woordenboek?
1 / 33
next
Slide 1: Mind map
TaalBasisschoolGroep 5,7

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

waarvoor gebruik
je een woordenboek?

Slide 1 - Mind map

lesdoel
Ik weet hoe ik een woordenboek gebruik en ik weet wat de basisvorm is van een woord.

De man is gearresteerd.
Basisvorm: arresteren

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide


Zoek het woord ondanks op.
Wat betekent dit woord?

Slide 4 - Open question


Zoek het woord lans op.
Wat betekent dit woord?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Wat kun je opzoeken in het woordenboek? 
a. de betekenis van een woord een woord kan meerdere betekenissen hebben, dan moet je goed kijken welke betekenis past bij het woord dat jij zoekt. De verschillende betekenissen zijn dan genummerd. 

b. de spelling van een woord

c. uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden (natuurlijk staat er dan ook bij wat ze betekenen)
bijvoorbeeld: bek (de ~ (m); -ken 1. mond van een dier 2. (grof) mond van een mens; breek me de bek niet open!: (uitdr) daar zou ik heel wat over kunnen vertellen!

d. betekenis van afkortingen (in sommige woordenboeken staan ze aan het begin van de letter. 


Slide 7 - Slide


Wat betekent de afkorting z.s.m. ?

Slide 8 - Open question


Hoe moet je het woord hartaanval afbreken?

Slide 9 - Open question

Gegevens tussen haakjes
Achter het trefwoord staan tussen haakjes altijd enkele gegevens.
- welk lidwoord er bij een zelfstandig naamwoord hoort (de of het)
- wat het meervoud is (-en of -s)
- wat het verkleinwoord is (-pje, -tje, -etje)
- wat het voor soort woord is (bijv: Bijv.nw.)
-

Slide 10 - Slide

een voorbeeldje

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Basisvorm
Staat in het woordenboek

Voorbeeld
  • bij werkwoord: hele werkwoord
  • lopen


Afgeleide vorm
Staat niet in het woordenboek

Voorbeeld

  • loop, loopt, liep

Slide 13 - Slide

Basisvorm
Staat in het woordenboek

Voorbeeld
  • bij zelfst. naamwoord: enkelvoud
  • kind


Afgeleide vorm
Staat niet in het woordenboek

Voorbeeld
  • kinderen

Slide 14 - Slide

Basisvorm
Staat in het woordenboek

Voorbeeld

  • bij bijv. naamwoord: zonder -e
  • klein


Afgeleide vorm
Staat niet in het woordenboek

Voorbeeld
  • kleine

Slide 15 - Slide

Basisvorm
Staat in het woordenboek

Voorbeeld

  • bij verkleinwoord: zonder -tje, -pje, -je, -etje
  • appel

Afgeleide vorm
Staat niet in het woordenboek

Voorbeeld
  • appeltje

Slide 16 - Slide

Nu jij!
Klaar voor de quiz?


Slide 17 - Slide

Wat is de basisvorm van "broeken".


"Deze broeken zijn weer schoon."
A
broeken
B
broekje
C
Het woord "broeken" heeft geen basisvorm.
D
broek

Slide 18 - Quiz

Wat is de basisvorm van "haal".


"Ik haal een schaal uit de kast."
A
haal
B
halen
C
gehaald
D
haalt

Slide 19 - Quiz

Wat is de basisvorm van "bordje".


"Ik was het bordje af."
A
borden
B
bordje
C
bord
D
kopje

Slide 20 - Quiz

Wat is de basisvorm van "rode".


"Wij eten rode aardbeien."
A
rode
B
rood
C
roden
D
roodje

Slide 21 - Quiz

Welk woord in onderstaande zin is een afgeleid woord?

"Wij krijgen een jong poesje."
A
wij
B
krijgen
C
jong
D
poesje

Slide 22 - Quiz

Welk woord in onderstaande zin is een afgeleid woord?

"Vind jij limonade lekker?"
A
vind
B
ik zie alleen maar basisvormen.
C
limonade
D
lekker

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide


Wat is de basisvorm van het onderstreepte woord?

Slide 25 - Open question


blz. 281
A
Iemand die iets koopt
B
Een metaalsoort
C
Een groot blaasinstrument

Slide 26 - Quiz

Welk woord past het best onder de vlek?
Zoek de woorden op!
A
de echt
B
het decor
C
het betoog
D
de shock

Slide 27 - Quiz


Wat is de basisvorm van het onderstreepte woord.

Slide 28 - Open question

Wat betekent het onderstreepte woord?

blz. 95
A
het gelukje
B
de meevaller
C
een besmettelijke kinderziekte

Slide 29 - Quiz

Welk woord past het best onder de vlek?

A
De serenade
B
De omnibus
C
De vagebond
D
De broeder

Slide 30 - Quiz


blz. 544

Slide 31 - Open question

Zoek de juiste betekenis op in het woordenboek
blz. 505

Slide 32 - Open question

TAAL
7:  Thema 7, week 3, Les 12



8:  Thema 7, week 3, Les 11B

OPGAVE 2 en 3
10 X PLUSSEN
ALLE OPGAVE
10 X PLUSSEN

Slide 33 - Slide