9.1 Weerstanden

H9 Schakelingen
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H9 Schakelingen

Slide 1 - Slide

Wat weet je al?
Opdrachten voorkennis

Slide 2 - Slide

Maak de voorkennistoets van H1

Slide 3 - Slide

9.1 Weerstanden
Leerdoelen
9.1.1 Je kunt toelichten wat wordt bedoeld met de weerstand van een schakelonderdeel.
9.1.2 Je kunt uitleggen hoe je de totale weerstand van een stroomkring groter kunt maken.
9.1.3 Je kunt beschrijven hoe je de weerstand van een schakelonderdeel kunt bepalen.
9.1.4 Je kunt berekeningen uitvoeren met de spanning, de stroomsterkte en de weerstand.
9.1.5 Je kunt beredeneren of de wet van Ohm van toepassing is op een schakelonderdeel.
9.1.6 Je kunt uit de kleurcode op een weerstandje afleiden hoe groot zijn weerstandswaarde is.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Symbool weerstand
Hoe teken je een weerstand in een schakelschema? 

Je gebruikt het symbool in het plaatje hiernaast. 

Slide 6 - Slide

Wet van Ohm
De elektrische stroomsterkte hangt af van twee dingen:
  • de spanning 
  • de weerstand. 

Spanning kun je vergelijken met de kracht waarmee de elektrische deeltjes vooruit geduwd worden. 

Hoe hoger de spanning, hoe groter de stroomsterkte. 

Hoe groter de weerstand, hoe lager de stroomsterkte. 

Slide 7 - Slide

Wet van Ohm

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Weerstand berekenen
Weerstand kun je berekenen.
Daarvoor moet je de volgende begrippen kennen:

  • R= Weerstand in ohm 
  • U = spanning in volt
  • I = stroomsterkte in ampere

Je gebruikt dan de wet van Ohm, om de weerstand uit te rekenen, die is weergegeven in de formule.                          of                            (de formules zijn hetzelfde)
R=IU
U=RI

Slide 10 - Slide

Wet van Ohm

Slide 11 - Slide

Weerstand (R)
Een apparaat levert weerstand.
Des te groter de weerstand, 
des te kleiner de stroomsterkte wordt.



                                                                                  
grootheid
symbool
eenheid
symbool
weerstand
R
Ohm

Slide 12 - Slide

Stappen
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule
4. Berekening
5. Antwoord +eenheid

Slide 13 - Slide

Uitwerking opdracht 1

Slide 14 - Slide

Opdracht 2

Slide 15 - Slide

Uitwerking opdracht 2
Gegevens:
I = 1,2 A
R= 15 Ohm

Gevraagd:
U

Oplossing:
U = I x R
U = 1,2 x 15
U = 18 V

Slide 16 - Slide

9.1 Werken met weerstandjes
  • Bereken de vervangingsweerstand.
  • Bereken de stroomsterkte die de batterij levert.
  • Bereken de spanning over weerstand 1 en weerstand 2.
It=I1=I2=...
Ub=U1+U2+...
Rv=R1+R2+...
R=IU

Slide 17 - Slide

9.1 Werken met weerstandjes

Slide 18 - Slide

De regelbare weerstand
Een weerstand waarvan je de grootte zelf kunt bepalen. 
  • potentiometer
  • potmeter
9.1 Werken met weerstandjes

Slide 19 - Slide

9.1 Werken met weerstandjes

Slide 20 - Slide

9.1 Werken met weerstandjes

Slide 21 - Slide

De elekronicaweerstand
  • Een weerstand wordt gemaakt door een dun laagje koolstof op een glasstaafje aan te brengen.

  • Hoe dunner laagje koolstof                        => hoe hoger de weerstand.

  • Temperatuur hoger                                   => weerstand hoger.

Slide 22 - Slide

Werken met                                  weerstanden
Elektronicaweerstandjes: (vaak) in serie

  • Met een weerstandje kun je de spanning en de stroomsterkte  verdelen over de verschillende onderdelen in een schakelschema (printplaat)   

Slide 23 - Slide

Een weerstand...
A
kan de stroom versterken.
B
is een drukschakelaar.
C
kan een stroom(pje) tegen houden.
D
is de stand van de zon, t.o.v. het weer

Slide 24 - Quiz

De weerstand bepalen/berekenen
2. De kleurencodes aflezen van de weerstand.
  • In de praktijk zal de waarde van de weerstand afwijken van theoretische waarde: tolerantie
  • Bij goud is dat 5%.
  • 5% van 1000 = 50 Ω
R = 1000 Ω
9.1 Werken met weerstandjes
  • In de praktijk mag de waarde van de weerstand tussen de 950 Ω en 1050 Ω zitten.

Slide 25 - Slide

Kleurcodering: Binas 13 
Reken uit hoe groot bovenstaande weerstand is?
  • A: geel = 4
  • B: paars = 7
  • D: rood = 2
  • T: goud = 5%
  • R = 4700 Ω +/- 5%
  • R = 4700 Ω +/- 235 Ω

Slide 26 - Slide

9.1 Weerstanden
BRUIN-ZWART-GEEL-ZILVER
100000 Ohm +/- 10 %
GROEN-BLAUW-BRUIN-GOUD
560 Ohm +/- 5%
BRUIN-ZWART-ZWART-GOUD
10 Ohm  +/- 5%

Slide 27 - Slide

In het figuur is een practicum met twee weerstanden.
Hoe zijn de weerstanden geschakeld?
A
serie
B
parallel
C
zowel serie als parallel
D
kan geen uitspraak over gedaan worden

Slide 28 - Quiz

Wanneer je in een parallelschakeling meer weerstanden toevoegt, dan wordt de totale weerstand steeds ....
A
Groter
B
Kleiner

Slide 29 - Quiz

Een weerstand heeft een waarde
van 42000 ohm. Wat is de
kleurencode van deze weerstand?
A
Rood-oranje-geel
B
Geel-zwart-oranje
C
Geel-rood-zwart
D
Geel-rood- oranje

Slide 30 - Quiz

Hoeveel Ohm weerstand heeft deze weerstand?
Wit, zwart, oranje?
A
90.000 Ohm
B
90K Ohm
C
9K Ohm
D
9.000 Ohm

Slide 31 - Quiz


Een weerstand is 2500 Ω.
Welke weerstand kan je het beste gebruiken?
A
Rood-groen-zwart-bruin
B
Rood-groen-rood-goud
C
Rood-groen-zwart-goud
D
Rood-groen-oranje-goud

Slide 32 - Quiz

Opdracht 
rood-geel-blauw-bruin-goud

blauw-roze-geel-oranje-goud

Zwart-geel-groen-rood-goud

paars-blauw-rood-groen-goud

Slide 33 - Slide

Uitwerking opdracht

Slide 34 - Slide

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
147Ω

Slide 35 - Quiz

GT: Opg 6 (p. 17)
Bert bouwt een schakeling met een weerstand. Hij meet een stroomsterkte van 20 mA bij een spanning van 9,0 V

a) Reken de stroomsterkte om       naar A.
  • I = 20 mA = 20 : 1000 = 0,020 A

b) bereken de waarde van Berts weerstand
  • Geg.  I = 20 mA = 0,020 A =  ; U = 9,0 V
  • Gevr. R = ? Ohm
  • Formule: U = I x R => R = U : I
  • Uitw. R = 9 : 0,02 = 450 Ohm
  • Antw. De weerstand is 450 Ohm

c) Bert sluit een nieuwe weerstand aan op de spanningsbron van 9,0 V.  De stroomsterkte is nu 120 mA. Bereken de waarde van deze weerstand.

  • Geg/gevr: U = 9 V ;  I = 0,120 A R= ? ohm
  • Formule: U = I x R => R = U : I
  • Uitw.  R = 9 : 0,120 = 75 Ohm
  • De weerstand is 75 Ohm

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

maken: opg. 1 t/m 10
maken: opg. 1 t/m 10

Slide 39 - Slide

En nu aan de slag
 Maak opgaven van  H9.1


Slide 40 - Slide