4.2

H4.2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with text slides.

Items in this lesson

H4.2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Mitose en meiose
Zoek het ook op in BINAS

Kijk en vergelijk. Wat zijn overeenkomsten, waar zitten de verschillen?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Chromosoomtype 1, 2, 3 etc
23 paren

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2n
2n
- Wanneer de chromosomen verdubbelen tijdens de S-fase en alle chromosomen bestaan uit 2 zusterchromatiden heb je nog steeds 2 sets DNA


-   2 sets DNA (2n) : 1 chromosoom van je moeder en 1 van je vader

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

- Lichaamcellen zijn diploïd (2n), ze bevatten van elk type chromosoom 2 exemplaren (1 van je vader, 1 van je moeder)

- Geslachtscellen zijn haploïd (n) ze bevatten van elk type chromosoom 1 exemplaar (1 van je vader óf 1 van je moeder 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Mitose
- Bij mitose verdubbelen de chromosomen om vervolgens uit elkaar gehaald te worden. 
- Aan het begin en aan het einde van de celdeling heb je dan evenveel chromosomen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Mitose

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

geslachtscellen (gameten) zijn haploïd: ze hebben 1 van elk type chromosoom

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Meiose
- Bij meiose worden eerst de verdubbelde chromosomenparen uit elkaar gehaald  (meiose 1)
- Daarna worden de chromatiden van de paren uit elkaar gehaald (meiose 2)
- Aan het einde van meiose 2 heb je vier haploïde cellen
- Meiose is een reductiedeling > het aantal chromosomen wordt gereduceerd

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Meiose

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Na meiose 1 heb je nog maar 1 set DNA,
Maar elk chromosoom bestaat nog uit 2 chromatiden. 

Deze worden gesplitst in meiose 2 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Recombinatie en crossing over
Tijdens meiose: Remix van genetisch materiaal 
1. Recombinatie
Geslachtscellen zijn haploïd, ze hebben dus van elk type chromosoom 1 exemplaar, welke? Dat berust op toeval
2. Crossing over
Tijdens metafase 1 wisselen de chromosomen stukjes uit, dit heet crossing over

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Man: 
1 cel vormt 4 zaadcellen





Vrouw:

1 cel vormt 1 grote eicel, de andere 3 cellen (poolichaampjes) sterven af
Eisprong bij meiose 1
Meiose 2 pas bij bevruchting

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Oögonia: diploïde kiemcellen
Primaire oöcyt: oögonium dat begonnen is met meiose, gestopt in profase 1
Follikel: Primaire oöcyt met omliggende follikelcellen

Vanaf puberteit
1 follikel rijpt per maand, maakt meiose 1 verder af als primaire oöcyt en meiose 2 tot metafase 2 als secundaire oöcyt (eicel). Na eisprong bevruchting? Dan maakt de eicel meiose 2 af voordat de kernen versmelten


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Link

This item has no instructions

Gameten van de man
  • In teelballen gekronkelde zaadbuisjes met sperma-moedercellen. 
  • Deel ondergaat meiose: spermacellen ontstaan (spermatogenese). 
  • Opgeslagen in bijballen. 

Slide 20 - Slide

Wanneer een jongen wordt geboren, kun je het geslacht bepalen aan de hand van de aanwezigheid van een penis en teelballen (zie afbeelding 15 en 16, BiNaS tabel 86A). Dit zijn primaire geslachtskenmerken van de man. In de puberteit wordt een jongen vruchtbaar op het moment dat hij spermacellen (zaadcellen) gaat vormen. Spermacellen zijn de gameten van de man. Deze ontstaan in de teelballen. Daarin zitten gekronkelde zaadbuisjes, waarin ‘spermacel-moedercellen’ liggen (zie afbeelding 17). Deze diploïde cellen delen zich via mitose, waarna een deel van deze cellen meiose ondergaat. Uit de ontstane haploïde cellen worden spermacellen gevormd. De vorming van spermacellen heet spermatogenese. De spermacellen worden tijdelijk opgeslagen in de bijballen. De teelballen en de bijballen liggen in de balzak, een huidplooi tussen de benen, de anus en de penis.
De temperatuur in de balzak wordt gereguleerd door spieren in de balzak, die de teelballen en bijballen dichter naar het lichaam kunnen brengen of ze juist verder van het lichaam laten zakken. De ideale temperatuur voor spermatogenese en spermacellen ligt rond de 35 °C.
Wanneer een man seksueel opgewonden raakt, kunnen de zwellichamen in de penis zich vullen met bloed, hierdoor wordt de penis stijf (erectie). Wanneer de man seksueel gestimuleerd wordt, door bijvoorbeeld vrijen of masturbatie, kan dit een orgasme veroorzaken. Vaak vindt er tijdens een orgasme ook een zaadlozing plaats. De spermacellen worden dan vanuit de bijballen via de zaadleider vervoerd langs de zaadblaasjes en de prostaat. Deze voegen vocht toe dat de spermacellen activeert en ze energie geeft. Het vocht met de spermacellen heet nu sperma. Vervolgens verlaat het sperma het lichaam via de urinebuis.
Gameten van de man
  • Ideale temperatuur voor spermatogenese is 35 °C.
  • Tijdens erectie vullen zwellichamen in penis met bloed. 

  • Zaadlozing: spermacellen gaan vanuit bijballen
     via zaadleiders langs zaadblaasjes en prostaat.
  • Voegen vocht toe           sperma ontstaat en 
    verlaat lichaam via urinebuis. 

Slide 21 - Slide

Wanneer een jongen wordt geboren, kun je het geslacht bepalen aan de hand van de aanwezigheid van een penis en teelballen (zie afbeelding 15 en 16, BiNaS tabel 86A). Dit zijn primaire geslachtskenmerken van de man. In de puberteit wordt een jongen vruchtbaar op het moment dat hij spermacellen (zaadcellen) gaat vormen. Spermacellen zijn de gameten van de man. Deze ontstaan in de teelballen. Daarin zitten gekronkelde zaadbuisjes, waarin ‘spermacel-moedercellen’ liggen (zie afbeelding 17). Deze diploïde cellen delen zich via mitose, waarna een deel van deze cellen meiose ondergaat. Uit de ontstane haploïde cellen worden spermacellen gevormd. De vorming van spermacellen heet spermatogenese. De spermacellen worden tijdelijk opgeslagen in de bijballen. De teelballen en de bijballen liggen in de balzak, een huidplooi tussen de benen, de anus en de penis.
De temperatuur in de balzak wordt gereguleerd door spieren in de balzak, die de teelballen en bijballen dichter naar het lichaam kunnen brengen of ze juist verder van het lichaam laten zakken. De ideale temperatuur voor spermatogenese en spermacellen ligt rond de 35 °C.
Wanneer een man seksueel opgewonden raakt, kunnen de zwellichamen in de penis zich vullen met bloed, hierdoor wordt de penis stijf (erectie). Wanneer de man seksueel gestimuleerd wordt, door bijvoorbeeld vrijen of masturbatie, kan dit een orgasme veroorzaken. Vaak vindt er tijdens een orgasme ook een zaadlozing plaats. De spermacellen worden dan vanuit de bijballen via de zaadleider vervoerd langs de zaadblaasjes en de prostaat. Deze voegen vocht toe dat de spermacellen activeert en ze energie geeft. Het vocht met de spermacellen heet nu sperma. Vervolgens verlaat het sperma het lichaam via de urinebuis.

Slide 22 - Link

This item has no instructions

Bij de man: vorming zaadcellen

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Tweelingen
- twee-eiige tweeling:
2 eicellen rijpen tegelijkertijd en worden beide bevrucht

- eeneiige tweeling: 1 bevruchte eicel deelt en splits later in tweeën: identiek

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Verwerken 4.2
  1. Lees de paragraaf nog eens door
  2. Noteer de begrippen die je nog niet goed kent in je schrift
  3. Bekijk de bronnen goed en vergelijk met BINAS
  4. Maak 2-9 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

begrippen bij 4.2 - ken je ze, kan je ze gebruiken?
haploid (n)
diploid (2n)
homologe chromosomen
chromosoom
chromatide
centromeer
reductiedeling = meiose
crossing-over
recombinatie
interfase
trilharen
zaadblaasjes

prostaatvocht
gameten
oogonia
primaire oocyten (2n)
secundaire oocyt (n)
poollichaampje
ovulatie
spermatogonia (2n) 
primaire spermatocyt (2n)
secundaire spermatocyt (n)
spermatiden (n)
insterstitiele cellen
cellen vanLeydig
testosteron




Slide 27 - Slide

This item has no instructions