M1 - week 7

Bienvenidos
a la clase de español
1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bienvenidos
a la clase de español

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Week 6 - doelen
- Je kunt vertellen waar je woont
- Je kunt vertellen wat er in je woonplaats is

Daarvoor heb je nodig:
- de werkwoorder hay en estar
- het bijvoeglijk naamwoord
- het regelmatig werkwoord op -er en -ir





Slide 2 - Slide

This item has no instructions

HAY
Betekent er is/er zijn

Je kunt hay combineren met:
>onbepaald lidwoord (un, una,unos,unas )
>veel (mucho/a/os/as)
>weinig(poco/a/os/as
>een getal
ESTAR 
Betekent zijn/zich bevinden


Je gebruikt estar met een bepaald lidwoord 
EL/LA/LOS/LAS

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Ejemplos :    hay  

en mi ciudad hay un hotel
hay un estadio de fútbol
hay una plaza
hay dos iglesias
no hay (un) aeropuerto
¿Hay una farmacia por aquí?



hay muchas tiendas
hay pocos hoteles
hay 6 supermercados
hay muchas calles
no hay un centro comercial 
Sí, hay una en la plaza

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Ejemplos : ESTAR

¿Dónde está el hotel?
¿Dónde está Groningen?
¿Dónde están los estudiantes?

¿Dónde está el tren?
¿Dónde está el camping ?
ANTWOORDEN/RESPUESTAS

El hotel está en el centro.
Groningen está en el norte.
Los estudiantes están en la clase.
El tren está en la estación.
El camping está cerca de la playa 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Tarea
Wat?
Maak opdracht 2.03-2.04 (pag 32-35)
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Boek of LessonUp/Bord
Eerder klaar?
Neem dan een korte pauze

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Staat (bijna) altijd ná het zelfstandig naamwoord
Past zich aan in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)
Past zich aan in getal (enkelvoud / meervoud)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Het lidwoord:

                  de/het                                                              een / -

m
v
ev
el
la
mv
los
las
m
v
ev
un
una
mv
unos
unas

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -o




El chico guapo       Los chicos guapos
La chica guapa      Las chicas guapas
m
v
ev
-o
-a
mv
-os
-as

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -e of -a





El chico inteligente       Los chicos inteligentes
La chica inteligente      Las chicas inteligentes
NB : Los pantalones naranja / Las flores violeta
m
v
ev
-
-
mv
-s
-s

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op een medeklinker




El hermano menor      Los hermanos menores
La hermana menor     Las hermanas menores

m
v
ev
-
-
mv
-es
-es

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Overige:
woorden op -or
trabajador - trabajadora

El chico trabajador       Los chicos trabajadores
La chica trabajadora    Las chicas trabajadoras

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Tarea
Wat?
Maak opdracht 2.05-2.07 (pag 36-38)
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Boek of LessonUp/Bord
Eerder klaar?
Kijk dan je antwoorden na

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden 
Het Spaans kent 3 soorten regelmatige werkwoorden: eindigen op -AR, -ER en -IR

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Het regelmatig werkwoord
HABLAR   > HABL-



yo
habl
o
habl
as
él, ella, usted
habl
a
nosotros
habl
amos
vosotros
habl
áis
ellos, ustedes
habl
an

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Tarea
Wat?
Maak opdracht 2.08-2.11 (pag 38-40)
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Boek of LessonUp/Bord
Eerder klaar?
Kijk dan je antwoorden na

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

mi domicilio / mijn woonplaats
Vivo en Haelen. 
Es un pueblo.
Haelen está en Limburg.
Es un pueblo pequeño, ni moderno ni histórico.
Haelen tiene una piscina y un bosque. También hay un castillo.
No hay una biblioteca y tampoco hay un aeropuerto.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

¡Ahora tú! / Nu jij!
Vertel kort over je woonplaats (voorbereidingstijd: 15 minuten):
1. Vertel waar je woont
2. Vertel of het een dorp of een stad is (pueblo o ciudad)
3. Zeg hoe het er uit ziet: grande, pequeño, moderno, histórico
4. Vertel minimaal twee dingen die je kunt zien in je woonplaats
5. Vertel minimaal twee dingen die je woonplaats niet heeft:
(hospital, playa, montaña, cine, parque, universidad, hotel, etc)

Zet je tekst in Teams

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Herhaling grammatica

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

Nogmaals de uitleg over de uitspraak van de letters in het Spaans
Verbos-ar-er-ir

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Ser 
ik
yo
soy
jij
eres
hij / zij / u
él / ella / usted
es
wij
nosotros
somos
jullie
vosotros
sois
zij / u (mv)
ellos / ustedes
son

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Tener
tener = hebben


yo
tengo
tienes
él, ella, usted
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis
ellos, ustedes
tienen

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Moeten
tener betekent?

MOETEN = TENER + QUE + INFINITIEF

Hoe wordt het werkwoord tener vervoegd?

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

el abecedario
c + a, o, u = K (cacao, Colombia, Cuba)
c + i, e       = TH (of S in Latijns-Amerika) (centímetro, cinco)
ch               = tsj (macho, cha-cha-cha) 
g + a, o, u = G (gamba, golf, Guatemala)
g+ i, e        = CH / harde G  (Gibraltar, general)
gue / gui  = G (de U spreek je niet uit: guerrilla, guitarra)
h                  = - (wordt niet uitgesproken: hola, hotel)
i                   = ie (sí)
j                   = CH / harde G  (jefe)


Slide 27 - Slide

This item has no instructions

el abecedario
ll    = J (Mallorca)
ñ    = NJ (oranje > España)
qu = K (queso) Na de q komt altijd een u!
r     = rollend
rr    = sterk rollend
u    = OE (Uruguay)
v     = B (Barcelona, Valencia)
y     = J  (Uruguay)  > Let op, behalve het woord "y", dat spreek je uit als  "ie".
z     = TH (of S in Latijns-Amerika) (zumba)



Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Regels voor de klemtoon
1. staat er een accent ' op  > dan ligt daar altijd de klemtoon
    (Aviaciónlaga)
2. eindigt een woord op 
     a. een klinker (a, e, i, o, u) of -s of -n   
          > klemtoon op de één na laatste lettergreep
         (chico, Mallorca, casas, imagen)
    b. alle andere letters
          > klemtoon op de laatste lettergreep
          (trabajar, ciudad, hotel)

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

zelfstandig naamwoord
mannelijk of vrouwelijk
-o
-a
-r
-ción
-l
-sión
-ama
-dad
-ema
-tad
-oma

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Het lidwoord - el articulo

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Het lidwoord - el articulo

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Tarea
Wat?
Maak opdracht 1.12-1.15 (pag 22-23)
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
10 minuten
Hulp?
Boek
Eerder klaar?
Ga dan verder op pag 24 en verder

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoud en meervoud





Wat is de regel?
1.16 pag 24
el tren
el color
la estación
la ciudad
los trenes
los colores
las estaciones
las ciudades
el camino
el pueblo
la plaza
la iglesia
los caminos
los pueblos
las plazas
las iglesias

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Tarea
Wat?
Maak opdracht 1.17 (pag 25)
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
5 minuten
Hulp?
Boek
Eerder klaar?
Ga dan verder met opdracht 1.18 en 1.19 - regelmatig werkwoord op -AR

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden op -ar

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

hablar
bailar
caminar
enviar
escuchar
pagar
reservar 
terminar
viajar


praten
dansen
lopen, wandelen
sturen, verzenden
luisteren
betalen
reserveren
eindigen
reizen

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Vervoeging van de werkwoorden in AR
Stap 1: Hablar
hablo             ik praat
hablas           jij praat
habla             hij / zij / het / u praat
hablamos    wij praten
habláis          jullie praten  
hablan          zij praten / u praat (mv)

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Vervoeging van de werkwoorden in AR
HABLAR
Stap 1: Hablar
Stap 2: Habl+
-o
-as
-a
-amos
-áis
-an

Slide 40 - Slide

This item has no instructions