HV2 all grammar period 4

HV2 English period 4
Grammar and words!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

HV2 English period 4
Grammar and words!

Slide 1 - Slide

Welke grammatica komt op de toets?
  1. past simple + irregular verbs 
  2. present perfect + irregular verbs 
  3. present perfect vs past simple (irregular verbs) 
  4. relative pronouns 
  5. comparisons 
  6. place of the adverb  
  7. some/any 

Slide 2 - Slide

Past simple + irregular verbs 
Je gebruikt de past simple als iets in het verleden is gebeurd en als het belangrijk is wanneer het is gebeurd.
  • positive sentence: verb + ed. I walked to school yesterday.
  • negative sentence: did + not + verb. I did not walk to school yesterday.
  • question: did + verb ? Did I walk to school yesterday?

De irregular verbs volgen deze regels niet. Je moet de woorden op de lijst (volgende dia) gebruiken in plaats van met -ed erachter.


Slide 3 - Slide

Irregular verbs past simple
Dit lijst heb je al op papier gekregen, het staat ook op de magister mail van 26 maart. Je moet de woorden op de rechterkant gebruiken in een past simple zin. 

Bijvoorbeeld: (to eat)

I ate hamburgers yesterday. 

I didn't eat hamburgers yesterday. 

Did I eat hamburgers yesterday?

Slide 4 - Slide

Present perfect + irregular verbs 
Je gebruikt de Present Perfect als je praat over dingen die in het verleden zijn begonnen, maar nog steeds bezig (kunnen) zijn, net afgelopen zijn of invloed hebben op het heden. 

Er zijn een aantal signaalwoorden waarbij je de Present Perfect moet gebruiken: for, yet, never, ever, just, already, since.

De Present Perfect bestaat uit twee delen:
Je begint altijd met een vorm van ‘to have’ (have/has) en daar plak je een voltooid deelwoord achteraan. Dat voltooid deelwoord vorm je meestal door de stam van een werkwoord te nemen en er +ed aan toe te voegen. Het voltooid deelwoord van ‘to work’ is dus de stam (work) + -ed = worked.... of de 3e rij van de irregular verbs lijst. 

  • Peter has lost his wallet. (in het verleden begonnen, maar heeft nog steeds invloed)
  • They have lived there since 1998. (in het verleden begonnen, maar nog steeds bezig)

Slide 5 - Slide

Irregular verbs present perfect
Dit lijst heb je al op papier gekregen, het staat ook op de magister mail van 26 maart. Je moet de woorden op de rechterkant gebruiken in een present perfect zin. 

Bijvoorbeeld: (to eat)

She has eaten hamburgers every day since Sunday.  

I haven't eaten hamburgers since 2015. 

Has Sara eaten hamburgers recently?

Slide 6 - Slide

Present perfect vs past simple 
Past simple
Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en ook al afgelopen is. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “I went to the stores yesterday.”. Je bent in dat geval gisteren naar de winkel gegaan en die activiteit is ook gisteren afgelopen. In dat geval gebruik je dus de past simple. 

Present perfect
Je gebruikt de present perfect ook als iets in het verleden is gebeurd. In dit geval is er echter nog een connectie met het heden. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de activiteit nog steeds aan de gang is, of dat je het resultaat nog steeds merkt. Een voorbeeld hiervan is: “I am very happy, because I have passed all my exams.”. In dit geval merk je nu nog de resultaten van de activiteit: je bent immers heel blij doordat je je examens gehaald hebt.




Slide 7 - Slide

Relative pronouns
who: personen
It was Madison who was so nice to me.
She was somebody who always looked happy.

which: dingen
She missed the meeting which the Drama teacher held last week. 
She sent me a reply, which simply said: 'OK'.

that: personen en dingen
Je mag who en which vervangen door that als er geen komma staat voor de bijzin. Die bijzin kun je niet weglaten omdat je dan niet meer begrijpt over wie of wat het gaat.

Je mag who en which vervangen door that als er geen komma staat voor de bijzin. Die bijzin kun je niet weglaten omdat je dan niet meer begrijpt over wie of wat het gaat. 

Slide 8 - Slide

Relative pronouns
ø: who, which, that weglaten
Je mag who, which of that weglaten als het géén onderwerp is in de bijzin.






Je mag who, which of that niet weglaten als het wél onderwerp is in de bijzin.


Slide 9 - Slide

Comparisons 
De comparisons worden gebruikt om personen, dingen of plaatsen te vergelijken. De vergrotende en overtreffende trappen van bijvoeglijk naamworden worden als volgt gemaakt...

Bij een bijvoeglijk naamwoord van 1 lettergreep voeg je "-er" toe voor de vergrotende trap, "-est" voor de overtreffende trap.
Small, smaller than, the smallest
Strong, stronger than, the strongest

Bij een bijvoeglijk naamwoord van 1 lettergroep, eindigend op 1 klinker en 1 medeklinker voeg je "-er" en "-est" toe en verdubbel je de medeklinker (behalve als die medeklinker een w of y is).
Big, bigger than, the biggest
Fat, fatter than, the fattest
Grey, greyer than, the greyest
Slow, slower than, slowest


let op! vergeet niet "than" of "the" te plaatsen voor en na de bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Slide

Comparisons continued
Bij een bijvoeglijk naamwoord van 2 lettergrepen, eindigend op -y, wordt de "y" bovendien vervangen door "ier".
Angry, angrier than, the angriest
Pretty, prettier than, the prettiest

Bij een bijvoeglijk naamwoord van 2 of meer lettergrepen dat niet eindigt op -y wordt "more" en "most" vóór het woord geplaatst.
Beautiful, more beautiful than, the most beautiful
Insane, more insane than, the most insane


Slide 11 - Slide

Place of the adverb  
Een adverb geeft meer informatie over het hoe: hoe iets gebeurt of hoe oud iets is (bijv. quickly, beautifully, cool, regularly, fast, etc. De meeste adverbs eindigt met -ly, maar ook niet).  Een adverb staat in het algemeen vóór het woord waarover het iets zegt.


Voor een bijvoeglijke naamwoord of een andere adverb
You’re going to become extremely popular.
She works really seriously on the project.


Voor het hoofdwerkwoord.
She regularly asks me to write for her website.
He usually has a lot of cool ideas.


Na een vorm van to be (is/am/are/was/were)
She was truly sorry.
They are usually late.



Slide 12 - Slide

Some/any
De onbepaalde voornaamwoorden some en any gebruik je om iets aan te geven, maar minder specifiek dan het noemen van een hoeveelheid.

Zo kun je bijvoorbeeld een specifieke hoeveelheid noemen:

They need to eat two sandwiches and three bananas.
They need to eat (a) few sandwiches and bananas.

Maar je kunt ook some of any gebruiken (minder specifiek):

They need to eat some sandwiches and bananas.
They don't need to eat any cucumbers.
Some gebruik je bij bevestigende zinnen
  • There are some apples left.


Any gebruik je bij vragende en ontkennende zinnen
  • Do you know any famous people?
  • We don't have any homework today!

Slide 13 - Slide

Uitzonderingen Some/Any
1) Je gebruikt some in een vragende zin waarbij je JA als antwoord verwacht:
Can I please have some water? (asking to a waiter) --> je verwacht JA als antwoord...

2) Je gebruikt some in een vragende zin waneer je iemand iets aanbiedt:
Would you like to have some coffee? --> je biedt iemand koffie aan...

3) Je gebruikt any in een zin die niet ontkennend of niet vragend is als iets niet uitmaakt:
Put on any song you like. I love all kinds of music! --> Maakt niet uit welk nummer je opzet...
Give me any food you can find, I am just really hungry. --> Maakt niet uit welk voedsel...

Slide 14 - Slide

Woordjes periode 4
Je moet de woorden van hoofdstuk 5+6 weten, maar let op! je hoeft niet alles te leren die in het boek staat ..... er is een aangepaste woordenlijst die je hier kunt vinden: 
https://studygo.com/en/learn/lists/177743036/hv2---vocabulary---period-4

Je moet van EN-NL en NL-EN leren. 

Slide 15 - Slide