4.2 Waar kun je werken?

H4 Werk aan de winkel!
Paragraaf 4.2 Waar kun je werken?
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4 Werk aan de winkel!
Paragraaf 4.2 Waar kun je werken?

Slide 1 - Slide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 4.1
  • Je kunt uitleggen hoe werknemers beschermd worden.
  • Je kunt verklaren waardoor vrouwen economisch minder zelfstandig zijn dan mannen.
  • Je kunt groepen mensen noemen die belemmeringen ervaren bij het vinden van werk.
  • Je kunt arbeidsmotieven noemen en het belang van onbetaalde arbeid uitleggen.

Slide 3 - Slide

Begrippen paragraaf 4.1 
  • Algemene wet gelijke behandeling
  • Arbeidsmotieven
  • Cao
  • Minimumloon

Slide 4 - Slide

Leerdoelen 4.2
  • Je kunt het verschil tussen vast en flexibel werk uitleggen.
  • Je kunt verschillen noemen tussen werken als zelfstandige en werken in loondienst.
  • Je kent de kenmerken van een eenmanszaak en een vof.
  • Je kunt de kenmerken noemen van een bv en en een nv.
  • Je kunt uitleggen wat een stichting is.

Slide 5 - Slide

Baanzekerheid
  • Als je in loondienst werkt, heb jee een arbeidsovereenkomst, je hebt dan een afgesproken loon, vakantiedagen en vakantiegeld.
  • Met een vaste baan heb je een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
  • Met een flexibele baan werk je alleen als een werkgever je nodig heeft.
  • Dit kan tijdelijk werk zijn met een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd. Of je werk via een uitzendbureau of als oproepkracht.

Slide 6 - Slide

Eigen baas
  • Werken in loondienst geeft zekerheid, bijvoorbeeld door afgesproken loon, de WIA en de WW.
  • Als zelfstandige heb je minder zekerheid, maar meer vrijheid. Je bepaalt zelf wat je doet en hoeveel je werkt.
  • Je inkomen is wel onzekerder.
  • Als je als zelfstandige geen personeel in dienst hebt, dan ben je een ZZP'er.

Slide 7 - Slide

Ondernemingsvormen
Als je een onderneming start, dan moet je een ondernemingsvorm kiezen.
In Nederland hebben de volgende ondernemingsvormen:
  • Eenmanszaak
  • Vof
  • Bv
  • Nv

Slide 8 - Slide

Eenmanszaak
  • Bij een eenmanszaak is er één eigenaar die zelfde leiding heeft.
  • De eigenaar kan wel personeel in dienst hebben.
  • De winst van een eenmanszaak is het inkomen voor de eigenaar, hierover wordt inkomstenbelasting betaald.
  • De eigenaar van een eenmanszaak is privé aansprakelijk.

Slide 9 - Slide

Vof
  • Bij een Vof (vennootschap onder firma) zijn er twee of meer eigenaren, zij hebben samen de leiding.
  • De winst van een Vof is het inkomen voor de eigenaar, hierover wordt inkomstenbelasting betaald.
  • De vennoten spreken af hoe ze de winst verdelen.
  • De eigenaren van een vof zijn privé aansprakelijk.

Slide 10 - Slide

BV
  • een BV (besloten vennootschap) is een ondernemingsvorm met één of meer eigenaren.
  • De eigenaren stoppen geld in het bedrijf, dat is hun aandeel.
  • De aandelen van een bv worden niet vrij verhandeld.
  • De eigenaar(en) zijn niet privé aansprakelijk.
  • Een BV betaalt over haar winst vennootschapsbelasting.
  • Winst kan worden uitgekeerd aan aandeelhouders als dividend
  • Voor de dagelijkse leiding heeft een bv een of meer directeuren.
  • Als een bv één aandeelhouder heeft, is die vaak ook directeur.

Slide 11 - Slide

NV
  • een NV (naamloze vennootschap)is vaak een grote onderneming.
  • De eigenaren zijn aandeelhouders
  • De aandelen van een nv worden vrij verhandeld.
  • De aandeelhouders zijn niet privé aansprakelijk.
  • Een nv betaalt over haar winst vennootschapsbelasting.
  • Winst kan worden uitgekeerd aan aandeelhouders als dividend.
  • Voor de dagelijkse leiding heeft een bv een of meer directeuren.

Slide 12 - Slide

Stichting
  • Een stichting is een instelling die opgericht is om een maatschappelijk of ideëel doel te realiseren. 
  • Zoals ziekenhuizen, goede doelen of voetbalclubs.
  • Daarvoor kan een stichting donaties of subsidie ontvangen.
  • Ook kunnen ze zelf geld verdienen, maar mogen ze geen winst maken. De winst mogen ze alleen gebruiken voor het doel van de stichting.
  • Een stichting heeft een bestuur en kan werknemers in dienst hebben.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Je kunt nu
  • Je kunt het verschil tussen vast en flexibel werk uitleggen.
  • Je kunt verschillen noemen tussen werken als zelfstandige en werken in loondienst.
  • Je kent de kenmerken van een eenmanszaak en een vof.
  • Je kunt de kenmerken noemen van een bv en en een nv.
  • Je kunt uitleggen wat een stichting is.

Slide 15 - Slide

Begrippen paragraaf 4.2
  • Bv
  • Dividend
  • Eenmanszaak
  • Flexibele baan
  • Nv

  • Stichting
  • Vaste baan
  • Vof 
  • Zelfstandige 
  • Zzp'er

Slide 16 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 4.2: 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9 en 12  
Maken Rekenopdrachten: 7, 8 en 9
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 4.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 4.2

 

timer
25:00

Slide 17 - Slide