werkwoordelijk gezegde

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Nederlands
Lesboek:
Maak opdracht 5 t/m 8
(p.104/105)



Stuur de antwoorden 
(vrijdag 27 maart)
naar mij via:
* Teams
* Magister
* email
jpost@ubboemmius.nl

Slide 2 - Slide

Het
               Het gezegde

Slide 3 - Slide

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?
A
Het onderwerp.
B
De persoonsvorm.
C
Het onderwerp + de persoonsvorm.
D
De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 6 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 7 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 8 - Quiz

gezegde is gelijk aan de persoonsvorm:


Hij bakt een cake.

persoonsvorm = bakt 

gezegde = bakt

Slide 9 - Slide


gezegde heeft meer werkwoorden:


Benno heeft het bot gepakt.

persoonsvorm = heeft

gezegde = heeft gepakt

Slide 10 - Slide

Jan koopt een haring
gezegde =
A
Jan
B
een haring
C
koopt
D
een

Slide 11 - Quiz

Ik ga de was ophangen.
gezegde =
A
ga
B
ophangen
C
ga ophangen
D
de was

Slide 12 - Quiz

Hij heeft gisteren gewonnen!
gezegde =
A
heeft gewonnen
B
heeft
C
gewonnen
D
gisteren

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Einde van de les!


Als je vragen hebt, stel ze dan gerust aan mij!

Slide 16 - Slide