werkwoordelijk gezegde

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel
Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden in de zin

Slide 2 - Slide

Het
               Het gezegde

Slide 3 - Slide

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?
A
Het onderwerp.
B
De persoonsvorm.
C
Het onderwerp + de persoonsvorm.
D
De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

gezegde is gelijk aan de persoonsvorm:


Hij bakt een cake.

persoonsvorm = bakt 

gezegde = bakt

Slide 6 - Slide


gezegde heeft meer werkwoorden:


Benno heeft het bot gepakt.

persoonsvorm = heeft

gezegde = heeft gepakt

Slide 7 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde?
Ik loop naar de supermarkt.
A
ik
B
supermarkt
C
loop
D
loop naar

Slide 8 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 9 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 10 - Quiz

Jan koopt een haring
gezegde =
A
Jan
B
een haring
C
koopt
D
een

Slide 11 - Quiz

Ik ga de was ophangen.
gezegde =
A
ga
B
ophangen
C
ga ophangen
D
de was

Slide 12 - Quiz

Hij heeft gisteren gewonnen!
gezegde =
A
heeft gewonnen
B
heeft
C
gewonnen
D
gisteren

Slide 13 - Quiz

Verder oefenen
Cursus 5 grammatica
werkwoordelijk gezegde opdracht 1 t/m 5
+
Voorzetsel opdracht 1 t/m 5

Slide 14 - Slide