5.3 fictie begrippen

Module 5 FICTIE
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Module 5 FICTIE

Slide 1 - Slide

Toets in de toetsweek
3PAK (3 verhalen staan in je Magistermail)
Open en gesloten vragen

- Inhoudelijk
- Fictiebegrippen toepassen

Slide 2 - Slide

Wat moet je doen voor de toetsweek?

- 3PAK lezen 
- LessonUp leren
- Werkboek B --> 5.3 -->  blz. 46 t/m 67

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Je kunt inhoudelijke vragen over het boek beantwoorden.

Je kunt de onderstaande fictiebegrippen toepassen:
- genre
- chronologisch en niet-chronologisch
- open en gesloten einde
- hoofd- en bijpersoon
- perspectief
- mening en argument

Slide 4 - Slide

Genre
Verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen.
Voorbeelden van genres:
• avonturenroman;
• historische roman;
• liefdesroman;
• oorlogsroman;
• psychologische roman;
• science fiction

Slide 5 - Slide

Tijd
Chronologisch --> schrijver vertelt zijn verhaal met de gebeurtenissen mee.
Voorgeschiedenis --> schrijver begint in het midden van het verhaal en vertelt daarna wat daarvoor gebeurd is.
Niet-chronologisch --> schrijver vertelt eerst de afloop van het verhaal en daarna wat daarvoor gebeurd is.

Slide 6 - Slide

Eind
Gesloten eind --> het verhaalprobleem is opgelost.

Open eind --> sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf bedenken hoe het verhaal verder gaat en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 7 - Slide

Maken
5.3 opdracht 2, 3, 5a+b, 6, 7, 8a (digitaal)

Klaar?
- Lezen in 3PAK


Slide 8 - Slide

Deel 2

Slide 9 - Slide

Vorige les
- Genre
- Chronologisch en niet-chronologisch
- Open en gesloten eind

Slide 10 - Slide

Leerdoelen
Je kunt inhoudelijke vragen over het boek beantwoorden.

Je kunt de onderstaande fictiebegrippen toepassen:
- genre
- chronologisch en niet-chronologisch
- open en gesloten einde
- hoofd- en bijpersoon
- perspectief
- mening en argument

Slide 11 - Slide

Personages - hoofdpersoon 
Je weet
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn.
Karakterontwikkeling --> karakter verandert door gebeurtenissen.
Het zijn round characters.

Slide 12 - Slide

Personages - bijpersoon 
Je weet
- minder informatie. 
- meestal lees je geen gedachten en gevoelen 

Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar.
Het zijn flat characters

Slide 13 - Slide

Perspectief
Vertelperspectief of vertelstandpunt --> vanuit welk personage laat de schrijver de gebeurtenis zien?

Vertelstandpunt eerste persoon --> ik-persoon. 


Slide 14 - Slide

Vertelstandpunt derde persoon --> hij/zij persoon

Wisselend perspectief --> schrijver vertelt het verhaal vanuit meerdere personages.

Slide 15 - Slide

Mening en argument
Mening --> wat vind je van het boek.
Verschillende argumenten:
- realistisch argument: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?
- emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
- moreel argument: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?
- argument over de opbouw: vind je dat het verhaal goed verteld wordt; zit het verhaal goed in elkaar?
goed in elkaar

Slide 16 - Slide

Onderwerp en thema
Onderwerp --> geeft heel neutraal aan waar het verhaal over gaat.

(verliefdheid, oorlog, paarden, pesten etc.)

Thema --> formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
- paar woorden / korte zin / in een vraag

(De liefde tussen twee buitenbeentjes die door niemand geaccepteerd wordt.)

Slide 17 - Slide

Maken

5.3 opdracht 9a, 12, 13, 14, 15, 18 (digitaal)

Klaar?
- Lezen in 3PAK

Slide 18 - Slide