Examenvoorbereiding: argumenteren

Examenvoorbereiding: argumenteren
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Examenvoorbereiding: argumenteren

Slide 1 - Slide

Onderdelen argumenteren
Standpunt en argument
Soorten argumenten
Opbouw van argumenten
Argumentatieschema's
Drogredenen

Slide 2 - Slide

Standpunt of argument?
Ik vind dat de examens niet door moeten gaan
A
Standpunt
B
Argument

Slide 3 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden voor een argument?
A
Dus, daarom
B
Kortom, al met al
C
Want, immers
D
Ook, bovendien

Slide 4 - Quiz

Feitelijke en waarderende argumenten

Feitelijke argumenten zijn objectief en kun je controleren

Waarderende argumenten zijn subjectief, kun je niet controleren even bevatten vaak een mening

Slide 5 - Slide

Argumenten o.a. op basis van:
  • Controleerbare feiten
  • Voorbeelden
  • Vergelijking
  • Gezag of autoriteit
  • Veronderstellingen
  • Gevoel
  • Persoonlijke overtuiging 

Slide 6 - Slide

Je rijdt veel te hard binnen de bebouwde kom: verkeersregels zijn er niet voor niets!
A
Ervaring
B
Normen en waarden
C
Voorbeeld
D
Vermoedens

Slide 7 - Quiz

De instelling van het team is bijzonder goed. Dat merk je wel aan de sfeer in de groep.
A
Persoonlijke overtuiging
B
Voorbeeld
C
Vergelijking
D
Emotie

Slide 8 - Quiz

Opbouw argumentatie
  • Enkelvoudige argumentatie
  • Onderschikkende argumentatie
  • Nevenschikkende argumentatie 

Slide 9 - Slide

Argumentatieschema's
Een argumentatieschema maakt duidelijk wat de relatie is tussen het standpunt en het argument.
  •  Oorzaak en gevolg
  • Kenmerk of eigenschap
  • Voor- en nadelen
  • Vergelijking
  • Algemene uitspraak en voorbeelden

Slide 10 - Slide