§ 5.2 Waaraan herken je een ontledingsreactie?

§ 5.2 Ontledingsreacties
1 / 29
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

§ 5.2 Ontledingsreacties

Slide 1 - Slide

Doelen:
Aan het einde van de paragraaf kun je:
* het verschil tussen ontledingsreacties en scheiden uitleggen.
* Reactieschema's maken
* Verschillende soorten ontledingsreacties benoemen en uitleggen. 
* Molberekening maken

Slide 2 - Slide

Reactieschema
(chemische) reacties geven we weer in een reactieschema. 
Je begint met de beginstof(fen). 
Daarna komt een pijl, met deze pijl geef je aan dat er een reactie optreedt.
Achter de pijl zet je de reactieproducten. 
Achter de stoffen zet je de faseaanduiding. (s,l,g) is een stof opgelost gebruik je (aq) 

Slide 3 - Slide

Wat is een ontledingsreactie?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Ontleding
1 beginstof! (zuiverestof!!)
2 of meerdere reactieproducten. 

Bijvoorbeeld: Ontleding van water 
Water (l) -> waterstof (g) + zuurstof (g) 
Dit gebeurd doormiddel van elektriciteit: elektrolyse 
-lyse: ontleding 

Slide 11 - Slide

Instructie
Ontledingsreactie, uit 1 beginstof worden meerdere reactieproducten gevormd:
- Stof ABC --> Stof A + Stof B + Stof C

Soorten ontledingsreacties:
- Elektrolyse: Ontleding door middel van elektriciteit
- Fotolyse: Ontleding door middel van licht
- Thermolyse: Ontleding door middel van warmte

Slide 12 - Slide

ontleedbare- en niet ontleedbare stoffen

Als je water ontleed ontstaat er zuurstof en waterstof, deze stoffen kun je niet verder ontleden.



Bij de ontleding van hout ontstaat er zuurstof, waterstof en koolstof, deze stoffen kun je niet verder ontleden.

Slide 13 - Slide

Endotherm
  • Er moet energie worden toegevoegd om de reactie te laten verlopen;
  • De reactie stopt als er geen energie meer wordt toegevoegd. 

Slide 14 - Slide

Exotherm
  • Er komt energie vrij bij de reactie;
  • Let op: dit betekent niet per definitie dat er geen energie nodig is om de reactie op te starten (activeringsenerging=Eact)!

Slide 15 - Slide

Samengevat

Slide 16 - Slide

Is de faseovergang van gas naar vloeistof een exotherm of endotherm proces?
A
exotherm
B
endotherm

Slide 17 - Quiz

Wat voor soort reactie is er nodig voor een explosie?
A
endotherm
B
exotherm

Slide 18 - Quiz

Wat voor reactie is dit?
water(l) → waterstof(g) + zuurstof(g)
  • Ontledingsreactie

Slide 19 - Slide

Wat voor reactie is dit?
zilverchloride(s) --> zilver(s) + chloor(g)
  • Ontledingsreactie

Slide 20 - Slide

Geef de ontledingsreactie van amoniak 
  • Amoniak  ->  waterstof  +  stikstof
  • 2NH3  ->  N2  +  3H2

Slide 21 - Slide

Wat voor reactie is dit?
…C3H8(g) +    …O2(g)      ->       …CO2(g)  +     …H2O(g)
  • een verbrandingsreactie.
  • Waaraan herken je dat?
  • Er wordt zuurstof toegevoegd.
  • Maak de reactie vergelijking kloppen.

Slide 22 - Slide

Wat voor reactie is dit?
…P2O3(s)    ->     …P(s)    +     …O2(g) 
  • Een ontledingsreacite
  • Maak de reactie vergelijking kloppend.

Slide 23 - Slide

Je hebt 30 gram O2
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..……     .......... gevormd

Slide 24 - Slide

Je hebt 15 gram CS2
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 25 - Slide

Je hebt 60 gram Sb2O5
Hoeveel gram  water ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 26 - Slide

Je hebt 80 gram NH3
Hoeveel gram stikstof ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 27 - Slide

Je hebt 10 gram C4H10
Hoeveel gram koolstofdioxide ontstaat er dan?
De molverhouding
…….……..………… : ….……..……
….……..…… : ….……..……
1 mol ....... = ….……..……g
Dus ….……..…… : ….……..……= ….……..……mol ......

Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… mol ........
 1 mol ......... = ….……..……g
 Dus er is ….……..…… ∙ ….……..…… = ….……..…… .......... gevormd

Slide 28 - Slide

Huiswerk voor
Maken opdrachten 8 t/m 13

Slide 29 - Slide