Grammatica zinsdelen - Voorbereiding toets

Grammatica zinsdelen 
Voorbereiding toets
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen 
Voorbereiding toets

Slide 1 - Slide

Toets Grammatica zinsdelen
Vrijdag 23 mei '25

Grammatica
E. Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
G. Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
H. Voorzetselvoorwerp
I. Bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Slide

Pak een blaadje en een pen!

1. Maak een zin met een lijdend voorwerp 
en een meewerkend voorwerp.

2. Maak een zin met minimaal drie bijwoordelijke bepalingen. 

3. Maak een zin met een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp. 

Slide 3 - Slide

Schrijf je naam op het blaadje.


Slide 4 - Slide

Noteer van de volgende zinnen het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepalingen.

1. Een oude man heeft in Wolvega met een fatbike jongeren aangereden. 
2. Het meisje deed zich gisteren voor als nieuwe collega. 
3. Mijn baas droeg haar over aan de politie. 
4. Verwarde mensen geven ons steeds vaker problemen. 


timer
5:00

Slide 5 - Slide

1. Een oude man heeft in Wolvega met een fatbike jongeren aangereden. 

pv = heeft
wg = heeft aangereden
ow = een oude man
lv = jongeren
bwb = in Wolvega
bwb = met een fatbike





Slide 6 - Slide

2. Het meisje deed zich gisteren voor als nieuwe collega.

pv = deed
wg = deed zich voor
ow = het meisje
vzv = als nieuwe collega
bwb = gisteren

Slide 7 - Slide

3. Mijn baas droeg haar over aan de politie. 

pv = droeg
wg = droeg over
ow = mijn baas
lv = haar 
vzv = aan de politie

Slide 8 - Slide

4. Verwarde mensen geven ons steeds vaker problemen. 

pv = geven
wg = geven
ow = verwarde mensen
lv = problemen
mv = ons
bwb = steeds vaker

Slide 9 - Slide

a. Noteer het gezegde.
b. Is het een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
c. Benoem de werkwoorden (hww, zww, kww)

1. Ga nou niet de hele tijd zitten piekeren.
2. Dat schijn je beloofd te hebben. 
3. Die foto's lijken te verkleuren.
4. De excursie wordt uitgesteld. 
5. Het plan lijkt haalbaar. 
6. Mogen we je auto lenen?
7. Die kozijnen zouden nodig eens geverfd moeten worden.
8. Veel leerlingen zijn onlangs ziek geweest. 




Slide 10 - Slide

1. Ga nou niet de hele tijd zitten piekeren.
ga zitten piekeren = wg
ga = hww / zitten = hww / piekeren = zww

2. Dat schijn je beloofd te hebben. 
schijn beloofd te hebben = wg
schijn = hww / beloofd = zww / hebben = hww

3. Die foto's lijken te verkleuren. 
lijken te verkleuren = wg
lijken = hww / verkleuren = zww

4. De excursie wordt uitgesteld. 
wordt uitgesteld = wg
wordt = hww / uitgesteld = zww

Slide 11 - Slide

5. Het plan lijkt haalbaar. 
lijkt haalbaar = ng
lijkt = kww (haalbaar is het naamwoordelijk deel van het gezegde)

6. Mogen we je auto lenen?
mogen lenen = wg
mogen = hww / lenen = zww

7. Die kozijnen zouden nodig eens geverfd moeten worden. 
zouden geverfd moeten worden = wg
zouden = hww / geverfd = zww / moeten = hww / worden = hww

8. Veel leerlingen zijn onlangs ziek geweest. 
zijn ziek geweest = ng
zijn = hww / geweest = kww (ziek is het naamwoordelijk deel van het gezegde)

Slide 12 - Slide

Maak drie zinnen met het werkwoord 'zijn'.

In zin 1 is 'zijn' een hulpwerkwoord.
In zin 2 is 'zijn' een koppelwerkwoord.
In zin 3 is 'zijn' een zelfstandig werkwoord. 

Slide 13 - Slide

Bijvoorbeeld:


1. De leraren zijn gek geworden.
2. De leraren zijn lief. 
3. De leraren zijn op school. 

Slide 14 - Slide

Zelfstandig oefenen met werkbladen

E. Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
G. Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
H. Voorzetselvoorwerp
I. Bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Slide