5.7 taalverrijking kader

5.7 taalverrijking kader
Op de volgende pagina staat CRAM.com.
Hier kun je de woordjes oefenen van dit hoofdstuk. 
Doe dit regelmatig.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.7 taalverrijking kader
Op de volgende pagina staat CRAM.com.
Hier kun je de woordjes oefenen van dit hoofdstuk. 
Doe dit regelmatig.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Wat moet je kennen en kunnen voor de toets?
Je leert:
- het verschil tussen mij/me   en mijn/ m'n
- het verschil tussen jou, jouw en jij
- moeilijke woorden die vaak  in schoolboeken voorkomen
- verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 3 - Slide

Mij en me    mijn/m'n
Je schrijft "mij" en  "me" als het om een persoon gaat.

vb. Ik heb mij in de datum vergist.
Ik heb me ingesmeerd.

Je schrijft "mijn" en "m'n" als het om een bezit gaat.
vb.  Ik heb mijn fiets niet op slot gedaan.
Ik ben m'n jas op school kwijtgeraakt.

Dus NOOITTTTT                                          Het rapport geef ik aan me moeder.

Slide 4 - Slide

Dat is ...... schrift.
A
mij
B
mijn

Slide 5 - Quiz

Wil jij dat aan ...... geven?
A
mij
B
mijn

Slide 6 - Quiz

Mij, mij, mij, die pop is van .....!
A
mij
B
mijn

Slide 7 - Quiz

..... pop is de liefste van de hele wereld.
A
mij
B
mijn

Slide 8 - Quiz

Mijn vader gaf..... een fiets voor .... verjaardag.
A
mij mijn
B
mijn mij
C
mijn mijn
D
mij mij

Slide 9 - Quiz

Jou, jouw en jij
Je gebruikt "jou" als het om een persoon gaat.
vb. Dit etui is van jou.

Je schrijft "jouw" als er een persoon of ding achter staat, het gaat om een bezit.
vb. Is dat jouw vriend?

Je schrijft "jij" bij een vergelijking, je kunt er dan een werkwoord achter zetten.
vb. Hij is sportiever dan jij (bent).
Ik was sterker dan jij (was).

Slide 10 - Slide

Is dat schrift van .....?
A
jou
B
jouw
C
jij

Slide 11 - Quiz

Klaas vindt ..... recept beter.
A
jou
B
jouw
C
jij

Slide 12 - Quiz

Johan is groter dan ....
A
jou
B
jouw
C
jij

Slide 13 - Quiz

Ik vind onze docent leuker dan ....
A
jou
B
jouw
C
jij

Slide 14 - Quiz

Ik vind .... leuk.
A
jou
B
jouw
C
jij

Slide 15 - Quiz

Dit is .... vaas.
A
jou
B
jouw
C
jij

Slide 16 - Quiz

Ik was daar met ..... zus om een cadeau voor .... te kopen.
A
jouw jouw
B
jou jou
C
jouw jou
D
jou jouw

Slide 17 - Quiz