HV1 les 12 week 13-1 P3 bijwoord


Welkom 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Welkom 

Slide 1 - Slide

Toetsen

Grammatica vrijdag 12 april
= verplaatst!

Leesvaardigheid vrijdag 17 mei

Slide 2 - Slide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

oefentoets & oefenbladen

Slide 3 - Slide

Vandaag

Stil lezen
Uitleg H36 bijwoord
Zelfstandig werken



Slide 4 - Slide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Lesdoelen
Je leert hoe je de volgende woordsoort herkent in een zin:

het bijwoord

Slide 6 - Slide

Herhaling vorige les

De bijwoordelijke bepaling

Vertel.....

Slide 7 - Slide

Bijwoordelijke bepaling BWB
Saskia sloeg alarm.
 
Dit is een kale zin. Waarom sloeg ze alarm, wanneer sloeg ze alarm, hoe sloeg ze alarm, waar sloeg ze alarm, met wie?

De BWB geeft antwoord op deze vragen. 
Ze noemen tijd, plaats en omstandigheden. 
Er kunnen meerdere in een zin staan.
 


Maak aantekeningen!

Slide 8 - Slide

Bijwoordelijke bepaling BWB


Om half tien sloeg Saskia alarm. WANNEER? 

In Istanbul sloeg Saskia alarm. WAAR?

Vanwege de diefstal van haar paspoort sloeg Saskia alarm. WAAROM?

• Door hard te gaan gillen sloeg Saskia alarm. HOE?

•  Met Ingrid sloeg Saskia alarm. MET WIE?

+ onderwerp + gezegde
+ onderwerp + gezegde
+ onderwerp + gezegde
+ onderwerp + gezegde
+ onderwerp + gezegde

Slide 9 - Slide

Bijwoordelijke bepaling


Ook losse woorden kunnen een BWB zijn, zoals:
Ook, zeker, toch, waarschijnlijk, blijkbaar, niet, misschien, absoluut, gelukkig, inderdaad, helaas, immers, hoe, waarom, waarheen.

• Wim rookt niet/kennelijk.
Waarschijnlijk is de accu leeg.

Slide 10 - Slide

Bijwoordelijke bepaling BWB

Slide 11 - Slide



Uitleg bijwoord

Let op: 
dit is taalkundig ontleden
(woordsoorten benoemen)
Maak aantekeningen

Slide 12 - Slide

bijwoord

Slide 13 - Slide

Bijwoord 

Geeft extra informatie over:

  • een werkwoord
  • een ander bijwoord
  • een bijvoeglijk naamwoord
  • de plaats
  • de tijd

Slide 14 - Slide

Bijwoord 

Informatie over een werkwoord:


Hij loopt snel.


Het bijwoord is snel-> het zegt iets over het werkwoord lopen.


Slide 15 - Slide

Bijwoord 

Informatie over een ander bijwoord:


Hij loopt heel snel.


het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel.


Slide 16 - Slide

Bijwoord 

Informatie over het bijvoeglijk naamwoord:


Het is een ontzettend mooi huis!


Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi 




Slide 17 - Slide

Bijwoord 

Over de tijd:


's Morgens ga ik altijd naar de wc.


bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de tijd


(wanneer)

Slide 18 - Slide

Bijwoord 

Hier heb ik het gevonden!


Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.


(waar)

Slide 19 - Slide

Bijwoorden
Wat geven bijwoorden aan?

- plaats of richting: daar, hier, elders
- tijd of duur: lang, snel, binnenkort, nu, toen
- frequentie (hoe vaak iets voorkomt): vaak, nooit, wel, niet, soms
- wijze (hoe iets gebeurt of hoe iemand iets doet): snel, fraai, kort
- graad (de mate van iets): erg, veel, zeer, heel
- vragend: waar, hoe, waarom, wanneer

Slide 20 - Slide

Opdracht

  • Noteer de bijwoorden
  • Individueel (daarna klassikaal bespreken)
  • Tijd: 3 minuten


a. We hadden een heel fijne vakantie.
b. De hele dag scheen de zon oogverblindend fel.
c. Waarom sta je hier te kletsen?
d. In het museum hing een zeldzaam mooi schilderij.




timer
3:00

Slide 21 - Slide

Huiswerk nakijken

H37 opdr. 6, 7 en 10

Slide 22 - Slide

Huiswerk 


Maken H36 opdr. 1 t/m 3

Slide 23 - Slide

Aan de slag
Je gaat aan de slag met het huiswerk.

Hoe? Je gaat zelfstandig aan de slag met de opdrachten, maar je mag zachtjes overleggen met je buur.

Ben je klaar? Schrijf een verhaaltje van 10 zinnen met de volgende onderdelen: 
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp,  meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp.


Slide 24 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande woordsoort:

bijwoord

Vertel......



Slide 25 - Slide

Volgende les


H35 voornaamwoorden

Slide 26 - Slide