2 kgt 4.8 Spelling les 1

4.8 Spelling les 1
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4.8 Spelling les 1

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Les 1: Je kunt het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord herkennen. 
Les 2: Je weet hoe je een samenstelling maakt met tussen -s en tussen -n.

Maak alle opgaven en je hoeft geen opdrachten uit je boek te maken. 

Slide 2 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Wat weet je al over werkwoorden? Maak de volgende vragen om erachter te komen.

Slide 3 - Slide

Sleep de uitspraak naar 'waar' of 'niet waar'. 
WAAR
NIET WAAR
1. 'T KoFSCHiP X is een ezelsbruggetje om de verleden tijd van zwakke werkwoorden goed te spellen.
Eindigt de stam van een werkwoord op een letter uit 'T KoFSCHiP X, dan eindigt het voltooid deelwoord op -t.
Een zwak werkwoord verandert in de verleden tijd van klank.

Slide 4 - Drag question

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Alle fans (wachten) in de hal van het vliegveld.
A
wachten
B
wachtten

Slide 5 - Quiz

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Ze (vermoeden) dat het vliegtuig vertraging had.
A
vermoeden
B
vermoedden

Slide 6 - Quiz

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Toch (landen) het nog op tijd.
A
landen
B
landden
C
lande
D
landde

Slide 7 - Quiz

Noteer de pv (persoonsvorm) in de verleden tijd.
Van opwinding (praten) de fans door elkaar.
A
praten
B
praatten
C
prate
D
praatte

Slide 8 - Quiz

Herhaling verleden tijd van werkwoorden met -d en -t
stam + de(n) 
ik/jij/hij/zij/het gooide 
wij/jullie/zij gooiden

stam + te(n) 
ik/jij/hij/zij/het stopte
wij/jullie/zij stopten

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ’t kofschip of ’t fokschaap schrijf je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).
Zwakke werkwoorden
Een zwak werkwoord verandert niet van klank in de verleden tijd, maar krijgt -de(n) of -te(n)
Stam
De stam is het werkwoord zonder -en.
Voorbeeld: kletsen -> stam = klets
                      praten -> stam  = prat

Slide 9 - Slide

Herhaling verleden tijd van werkwoorden met -d en -t
Dus als de stam van het werkwoord al eindigt op een -d of -t, krijg je in de verleden tijd verdubbeling van de -d of -t.

Voorbeeld:
Alleen de keuken (branden) helemaal uit.
stam = brand
verleden tijd = brandde

Slide 10 - Slide

Wat is de juiste schrijfwijze in de verleden tijd?
De eerste tien jaar van hun leven (kleden) de meisjes zich precies hetzelfde.
A
kleden
B
kleedden

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze in de verleden tijd?
Mijn zusje (berusten) er gisteravond in dat ze niet mee naar het feest kon.
A
berustte
B
beruste

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze in de verleden tijd?
Waarom (luiden) de de kerkklokken gisteravond?
A
luidden
B
luiden

Slide 13 - Quiz

pv tt, pv vt of vd?
Op de volgende slides vind je een aantal zinnen. 
Lees de zin en kijk goed naar het onderstreepte werkwoord. Is het onderstreepte werkwoord 
een persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt), 
persoonsvorm verleden tijd (pv vt
of een voltooid deelwoord (vd)?

Slide 14 - Slide

Kijk naar het onderstreepte werkwoord. Is het een pv tegenwoordige tijd (pv tt), pv verleden tijd (pv vt) of een voltooid deelwoord (vd)?
Ali stootte per ongeluk de vaas om.
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 15 - Quiz

Kijk naar het onderstreepte werkwoord. Is het een pv tegenwoordige tijd (pv tt), pv verleden tijd (pv vt) of een voltooid deelwoord (vd)?
Zoiets gebeurt hem niet vaak.
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 16 - Quiz

Kijk naar het onderstreepte werkwoord. Is het een pv tegenwoordige tijd (pv tt), pv verleden tijd (pv vt) of een voltooid deelwoord (vd)?
Van schrik is hij de straat op gerend.
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 17 - Quiz

Kijk naar het onderstreepte werkwoord. Is het een pv tegenwoordige tijd (pv tt), pv verleden tijd (pv vt) of een voltooid deelwoord (vd)?
Dat verontrustte het overige publiek.
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 18 - Quiz

Kijk naar het onderstreepte werkwoord. Is het een pv tegenwoordige tijd (pv tt), pv verleden tijd (pv vt) of een voltooid deelwoord (vd)?
De directeur vond dat heel erg.
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 19 - Quiz

Kijk naar het onderstreepte werkwoord. Is het een pv tegenwoordige tijd (pv tt), pv verleden tijd (pv vt) of een voltooid deelwoord (vd)?
Het museum is gelukkig verzekerd.
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 20 - Quiz

Is het werkwoord sterk of zwak?
ZWAKKE WERKWOORDEN
STERKE WERKWOORDEN
kloppen
bedenken
gissen
drentelen
slapen
verhuizen
vastmaken
vertellen

Slide 21 - Drag question

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Eindigt een werkwoord in de verleden tijd op -de(n), dan eindigt het voltooid deelwoord ook op -d.
Eindigt een werkwoord in de verleden tijd op -te(n), dan eindigt het voltooid deelwoord ook op -t.

heel werkwoord
verleden tijd
voltooid deelwoord
posten
postten
gepost
verhuizen
verhuisden
verhuisd

Slide 22 - Slide

Noteer van het werkwoord het voltooid deelwoord.

gebeuren

Slide 23 - Open question

Noteer van het werkwoord het voltooid deelwoord.

hechten

Slide 24 - Open question

Noteer van het werkwoord het voltooid deelwoord.

vermoeden

Slide 25 - Open question

Noteer van het werkwoord het voltooid deelwoord.

onthouden

Slide 26 - Open question

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Het voltooid deelwoord kun je als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Voltooid deelwoorden van sterke werkwoorden op -en veranderen als bijvoeglijk naamwoord niet.

Mijn ijsje is gesmolten. (vd)            het gesmolten ijsje (bn)
De kleren zijn gedragen. (vd)         de gedragen kleren (bn)

Slide 27 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Alle andere voltooide deelwoorden schrijf je als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk. Maar: denk aan de gewone spellingregels, zoals de dubbele medeklinker! Ook komt er soms een -e achter.
De foto is vergroot. (vd)              de vergrote foto (bn)
Het plafond is gewit. (vd)            het gewitte plafond (bn)
Ik heb de les gemist. (vd)            de gemiste les, een gemist                                                          lesuur (bn)

Slide 28 - Slide


Het bedorven eten.

Hoe weet je dat bedorven van een sterk werwoord komt?

Slide 29 - Open question

Wat is het hele werkwoord van 'gesmolten'?

Slide 30 - Open question

Wat is de juiste schrijfwijze van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
Op de (uitprinten) bladzijden staat mijn presentatie.

A
uitgeprinte
B
uitgeprintte

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
De (ondertekenen) brief moest mee naar school. 


A
ondergetekende
B
ondertekendde
C
ondertekende
D
geondertekende

Slide 32 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
De hongerige leeuwen aten het (doden) hert op.


A
gedood
B
gedoodde
C
dodende
D
gedode

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
De (redden) drenkeling was mijn vader erg dankbaar. 


A
geredde
B
gerede
C
reddende
D
gered

Slide 34 - Quiz

Wat vul je in? Werkwoord: schaatsen

Ik heb een behoorlijke afstand ...

Slide 35 - Open question

Wat vul je in? Werkwoord: schaatsen

De ... afstand was behoorlijk.

Slide 36 - Open question

Wat vul je in? Werkwoord: betalen

De rekening is ... 

Slide 37 - Open question

Wat vul je in? Werkwoord: betalen

De ... rekening.

Slide 38 - Open question

Ik kan een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord herkennen en schrijven.
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quiz


Heb je nog vragen?

Slide 40 - Open question

Meer weten? Kijk in je boek op bladzijde 72 t/m 76
De volgende les krijgen jullie les 2 van de paragraaf spelling.

Slide 41 - Slide