Voorbereiden testweek 1

Het programma
voorbereiden testweek
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het programma
voorbereiden testweek

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters en wanneer niet?

Slide 2 - Slide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 3 - Slide

Wanneer schrijf je geen hoofdletter?

Slide 4 - Slide

Namen van maanden schrijf je altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

's morgens kocht johan van delden een televisie van philips.

Slide 6 - Open question

persoonsvorm en zinsdelen (blz 30)
Persoonsvorm:
- tijdproef
- vraagproef

De hond is door die gekke mevrouw vergiftigd. 

Slide 7 - Slide

Femkes hond heet Rocky. Wat is de pv?
A
Femkes
B
hond
C
heet
D
Rocky

Slide 8 - Quiz

Berkan heeft een goudvis zonder naam. Wat is de pv?
A
Berkan
B
heeft
C
goudvis
D
naam

Slide 9 - Quiz

Muhammed wil later bij de politie werken. Wat is de pv?
A
Muhammed
B
wil
C
later
D
werken

Slide 10 - Quiz

Gözde wil graag Koreaans leren.
A
Gözde
B
wil
C
graag
D
leren

Slide 11 - Quiz

Zinsdelen
De persoonsvorm is altijd 1 zinsdeel.
Kijk dan welke woorden je voor de persoonsvorm kunt zetten.




Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Gözde wil graag Koreaans leren.

wil Gözde graag Koreaans leren.
wil graag Koreaans leren Gözde.
Koreaans wil Gözde graag leren.
graag wil Gözde Koreaans leren.






Slide 13 - Slide

Dieuwertje haar vriendin vindt muziek het leukste vak.

Slide 14 - Open question

Dat vinden wij bij ons thuis heel bijzonder.

Verdeel de zin in zinsdelen.
Schrijf daaronder de persoonsvorm en het onderwerp op.

Slide 15 - Open question

Vorige       week       heeft       Marieke       aan       haar      moeder       een      mooi      cadeau         gegeven.
Verdeel de zin in zinsdelen door op de juiste plekken een zinsdeelstreep te slepen.

Slide 16 - Drag question

 zelfstandig naamwoord
  1. Een woord voor een mens, plant, dier, ding of gevoel.
  2. Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord.
  3. Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  4. Je kunt er een verkleinwoord van maken. 
  5. Je kunt er vaak de, het of een voor zetten. 

Slide 17 - Slide

Lidwoord
- Er zijn maar 3 lidwoorden: de, het en een.
- De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw)
- Een noem je onbepaald lidwoord (olw). 
- Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Het meisje dat ik onlangs in de bieb zag heeft een prachtig boek gekozen. 

Slide 18 - Slide



De
A
Onbepaald lidwoord
B
Bepaald lidwoord

Slide 19 - Quiz

Het
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 20 - Quiz



liefde
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord

Slide 21 - Quiz



Vakanties voor het najaar zijn razend populair.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz



een
A
onbepaald lidwoord
B
bepaald lidwoord

Slide 23 - Quiz



Veel mensen geven hun kleding een tweede leven door ze door te geven aan anderen.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je in de volgende zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quiz

Antwoorden in hele zinnen
Vraag: Waarom is Tanja af en toe bang voor spoken?
Antwoord: Ze denkt dat ze onder haar bed leven.

Slide 25 - Slide

Antwoorden in hele zinnen.
Vraag: Wat is het onderwerp van de tekst?
Antwoord: voetbal.

Slide 26 - Slide