Unit 1: Week 2

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Les 1

Lesdoelen

Je kunt de natuur in de lente en de zomer beschrijven.
Je kunt er is/er zijn gebruiken.


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog?
Welke dag is het vandaag?
Wat is de datum van vandaag?
Wat zijn de vier seizoenen?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Er is/er zijn

There is a tree in the park.

Er is een boom in het park.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Er is/er zijn

There are flowers in the park in spring.

Er zijn bloemen in het park in de lente.




Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1:
Beschrijf (describe) de lente. Gebruik (use) de woorden uit de woordenlijst. Gebruik er is/ er zijn.

Schrijf zinnen op.
Er is/er zijn......









Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

Er zijn bomen in de lente.
Er is gras in het park.
Er zijn bloemen in de boom.
Er zijn schapen.
Er is zon.
Opdracht 2:
Beschrijf (describe) de zomer. Gebruik (use) de woorden uit de woordenlijst. Gebruik er is/ er zijn.

Schrijf zinnen op.
Er is/er zijn ..... 









Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3:
Zet (put) de woorden uit de woordenlijst  in de juiste rij. Let op: sommige woorden kan je meer dan eens (more than once) gebruiken.


lente
zomer

Slide 10 - Slide

Lln zetten woorden van week 2 in juiste rij. Daarna bespreek je de woorden met ze (incl. vertaling).
Opdracht 4:
Kijk (look) naar de plaatjes (images). Kies één plaatje uit (choose). Vertel wat je ziet. Gebruik (use) er is/ er zijn. Leerlingen in jouw groepje raden (guess) welk plaatje je beschrijft (describe).

Slide 11 - Slide

Daag lln evt uit om niet direct makkelijke hints te geven (zoals: er is zee).

Laat lln spelen in groepjes. Na afloop kun je nog wat plaatjes klassikaal raden. 


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Les 2

Lesdoelen

Je kunt vertellen wat je doet in de lente en in de zomer.
Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd juist schrijven.
Je kunt voorzetsels juist gebruiken.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog?

Slide 14 - Slide

Laat lln in zinnen noteren wat ze zien. Laat ze er is/er zijn gebruiken.

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd





Stam = infinitief - en
ik
stam
jij
stam + t
hij / zij / u
stam + t
wij / jullie / zij
infinitief

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd

WERKEN (to work)
ik werk (-en)
jij werkt
hij/zij/u werkt
wij/jullie/zij werken

Slide 16 - Slide

besteed aandacht aan de lettergreep
werk = gesloten lettergreep 
4 rules of the stam:
A stam can never end on:
  • V (becomes an f) verven (to paint) --> ik verf
  • Z (becomes an s) kiezen (to choose) --> ik kies
  • Two of the same consonants spellen (to spell) --> ik spel

  • Sometimes you must add an extra vowel to keep the sound of the original verb

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

BELLEN (to call)

ik bel (-len)
jij belt
hij/zij/u belt
wij/jullie/zij bellen 
LOPEN (to walk)
ik loop
jij loopt
hij/zij/u loopt
wij/jullie/zij lopen

Slide 18 - Slide

besteed aandacht aan de lettergreep
lo - pen
lo = open lettergreep (eindigt op lange klinker)
bij de vervoeging komt er daardoor een extra klinker bij
Opdracht 1:
Schrijf de correcte vorm van het werkwoord (verb) op (write down).
Schrijf de vertaling (translation) van het werkwoord op.

1.  De jongen ...... (zwemmen).
2.  De boom ..... (groeien).
3. Jullie ........... op het strand (zonnen).
4. Ik .... in het park (picknicken).
5. Jij ..... bloemen (plukken).

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsels
 in de zon
in de zee
op het strand
in het zand
wandelen/fietsen naar
in de tuin
in het park
in de vakantie
in het zwembad
bij het zwembad
op de boot
met de boot
op het gras
genieten van (de zomer)

in the sun
in the sea
on the beach
in the sand
walking/cycling to
in the garden
in the park
on holiday
in the swimming pool
by the swimming pool
on the boat
by boat
on the grass
enjoy (summer)

Slide 20 - Slide

Bespreek de voorzetselcombinaties met de leerlingen. De leerlingen schrijven het lijstje in hun schrift. Ze hebben het lijstje nodig bij de volgende opdracht.
Opdracht 2:
Vertaal (translate) de zinnen.
1. You swim in the sea in summer.
2. We picnic in the park on holiday.
3. I cycle to the beach in spring.
4. They sun by the swimming pool.
5. She enjoys gardening in spring.
6. The flower blooms in the garden.

Slide 21 - Slide

Leerlingen moeten uitleg over ww in tt combineren met de voorzetsels.
Opdracht 3:
Kies (choose) één afbeelding. Schrijf op (write down) wat je ziet. Gebruik (use) er is/er zijn, de tegenwoordige tijd (present tense), de voorzetsels (prepositions) en de woordenlijst (wordlist). 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4:
Vertel (tell) over (about) jouw ideale dag in de zomer/lente. Schrijf (write) 100 woorden. Gebruik (use) er is/er zijn, de tegenwoordige tijd (present tense), de voorzetsels (prepositions) en de woordenlijst (wordlist). 

Slide 24 - Slide

Laat leerlingen naderhand stukjes aan elkaar voorlezen/bespreek in de klas.
Les 3

Lesdoelen

Je kunt vertellen wat je doet in de lente en in de zomer.
Je kunt vragen beantwoorden bij een luisterfragment over de zomer/lente.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog?

Slide 26 - Slide

Laat lln in zinnen noteren wat ze zien. Laat ze er is/er zijn, de tegenwoordige tijd en de voorzetsels gebruiken.
Opdracht 1:
Kijk naar het filmpje. Beantwoord (answer) deze vragen (questions):
1. What does the sun do?
2. What do the leafs do?
3. What do the flowers do?
4. Why is everybody happy?


Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Video

This item has no instructions

Opdracht 2:
Kijk naar het filmpje. Beantwoord (answer) deze vragen (questions):
1. Where does she go to?
2. What does she see in the dunes?
3. What is the weather like?
4. When are you allowed to walk your dog on the beach?



Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Video

This item has no instructions

Opdracht 3:
Kies (choose) één dag uit jouw zomervakantie. Schrijf een brief (letter) aan een vriend en vertel (tell) wat je op die dag (that day) doet (do). Schrijf (write) ongeveer 100 woorden.
Gebruik de woordenlijst, de werkwoorden in de tegenwoordige tijd en de voorzetsels.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Extra tijd?
Speel een:

  • Quizlet Live
  • Blooket
  • Gimkit

Slide 32 - Slide

Quizlet: https:

Blooket: https:

Gimkit: https:

Slide 33 - Slide

This item has no instructions