Hoofdstuk 7 Geluid

Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt.
Wat is geen geluidsbron?
A
de stembanden
B
een luidspreker
C
een motor
D
het trommelvlies
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt.
Wat is geen geluidsbron?
A
de stembanden
B
een luidspreker
C
een motor
D
het trommelvlies

Slide 1 - Quiz

In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen.
Hoe komt dat?
A
Er is daar geen geluidsbron
B
Er is daar geen ontvanger
C
Er is daar geen tussenstof
D
Er is daar geen zwaartekracht

Slide 2 - Quiz

De snelheid van geluid verschilt van stof tot stof.
De snelheid van geluid door lucht is ongeveer:
A
340 kilometer per uur
B
340 meter per seconde
C
3400 kilometer per uur
D
3400 meter per seconde

Slide 3 - Quiz

Welke twee uitspraken over geluid zijn waar?
A
Een geluidsbron bevat zintuigcellen
B
Geluid kan zich alleen door lucht verplaatsen
C
Het trommelvlies geeft geluidstrillingen door
D
Voor geluid zijn altijd trillingen nodig

Slide 4 - Quiz

Een trillende snaar produceert een toon.
Waarvan hangt de toonhoogte van de snaar onder andere af?
A
van de dikte van de snaar
B
van de kleur van de snaar
C
van de temperatuur van de snaar
D
van het materiaal waarvan de snaar is gemaakt

Slide 5 - Quiz

Een piano moet af en toe worden gestemd.
Wat doet een pianostemmer als hij een piano stemt?
A
Hij verandert de dikte van de snaren
B
Hij verandert de lengte van de snaren
C
Hij verandert de spanning van de snaren

Slide 6 - Quiz

Elke stemvork heeft een eigen frequentie.
Welke twee dingen weet je over de toon van een stemvork, als je de frequentie weet?
A
de geluidssterkte van de toon
B
het aantal trillingen per seconde
C
hoelang de toon blijft klinken
D
de hoogte van de toon

Slide 7 - Quiz

Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz.
Elk been van de stemvork trilt dan:
A
200 keer per seconde
B
400 keer per seconde
C
800 keer per seconde

Slide 8 - Quiz

Wat doet een oscilloscoop?
A
geluid opnemen
B
geluidssterkte meten
C
toonhoogtes vergelijken
D
trillingen zichtbaar maken

Slide 9 - Quiz

Oudere mensen krijgen vaak hoorproblemen.
Dat komt vooral doordat:

A
hoge tonen harder gaan klinken
B
lage tonen zachter gaan klinken
C
zij hoge tonen minder goed horen
D
zij lage tonen minder goed horen

Slide 10 - Quiz

Aan geluidsgolven kun je zien wat de geluidssterkte is.
Een harde toon:
A
heeft een grotere amplitude dan een zachte toon
B
heeft een kleinere amplitude dan een zachte toon
C
trilt minder vaak per seconde dan een zachte toon
D
trilt vaker per seconde dan een zachte toon

Slide 11 - Quiz

De geluidssterkte wordt meestal aangegeven in dB(A).
De A geeft aan dat rekening is gehouden met:

A
de geluidsdrempel
B
het menselijk gehoor
C
het volume van lage tonen
D
het volume van hoge tonen

Slide 12 - Quiz

Beneden de gehoordrempel:
A
hoor je geen geluid
B
begin je net geluid te horen
C
hoor je wel geluid en doet het zeer
D
hoor je wel geluid, maar doet het niet zeer

Slide 13 - Quiz

Tegen geluidshinder van het verkeer kunnen verschillende maatregelen worden genomen.
Een voorbeeld van een maatregel bij de bron is:

A
een geluidswal plaatsen
B
geluidsarm asfalt gebruiken
C
geluidsisolatie in woningen plaatsen
D
grote bedrijfsgebouwen langs de weg plaatsen

Slide 14 - Quiz

Te hard geluid is slecht voor je.
Vanaf welke geluidssterkte loop je het risico op blijvende gehoorschade?

A
70 dB(A)
B
80 dB(A)
C
140 dB(A)
D
160 dB(A)

Slide 15 - Quiz

Welke toon is het hoogst?
A
Q
B
P

Slide 16 - Quiz

Welke toon is het zachts?
A
Q
B
P

Slide 17 - Quiz

De laatste vraag gaat over de gitaar. 

Slide 18 - Slide

Leg uit waarmee een gitaar de toonhoogte kan aanpassen.

Slide 19 - Open question

Einde SO
Je mag de toets afsluiten en iets voor jezelf gaan doen in stilte

Slide 20 - Slide