Werkwoordspelling

Nederlands 
werkwoordspelling
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands 
werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist spellen
  • Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd juist spellen
  • Je kunt het voltooid deelwoord juist spellen

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is de werkwoordsvorm 
die hoort bij het onderwerp van de zin.

Slide 3 - Slide

Voorbeeld
Ik loop naar mijn stagebedrijf.

Rennen de honden door het park?

De docent gaf vorige week huiswerk op.

Natuurlijk zijn wij om tien uur naar huis gelopen.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten.
Ik weet zeker dat het morgen mooi weer wordt.
Ik wist zeker dat het morgen mooi weer wordt.

Zet het onderwerp in het meervoud/enkelvoud.
Wij weten zeker dat het morgen mooi weer wordt.

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm - TT

Slide 6 - Slide

Let op! 
Word je 18 jaar? 
Wordt je broer 18 jaar? 

Slide 7 - Slide

De jongen ... lid van een schaakvereniging
worden - (PV - TT)
A
word
B
wordt
C
worden
D
werd

Slide 8 - Quiz

(Vinden) ... je vader dat ook niet lastig?
(PV - TT)
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 9 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm - Verleden tijd 
Stap 1: is het een PV?
Stap 2: is het een sterk werkwoord of een zwak werkwoord?

Slide 11 - Slide

Sterke/zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden 
Veranderen van klank --> wij zwemmen/wij zwommen

Zwakke werkwoorden 
Veranderen niet van klank --> ik wacht/ik wachtte

Slide 12 - Slide

Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
mailen, masseren, melden en mompelen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
beginnen, bieden, bijten en blazen
D
raden, regeren, roepen en ruiken

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm - verleden tijd
Sterk werkwoord? > Klankverandering 
lopen - liepen 
kopen - kochten 

Bedenk er zelf 2 en schrijf deze op jouw wisbordje!

Slide 14 - Slide

Zwak werkwoord
stam (hele ww -en)
+ de(n) of  + te(n)

Gebruik
  • 't kofschip x 
  • 't sexy fokschaap

Slide 15 - Slide

Wat is juist?
De storm (verwoesten) ons tuinhuisje.
(PV-VT)
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesde
D
verwoesdde

Slide 16 - Quiz

Wat is juist?
(Vinden)... je dat lastig?
(PV-VT)
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 17 - Quiz

Wat is juist?
Hij (verbazen) zich er niet over.
(PV-VT)
A
verbaasde
B
verbaazde
C
verbaaste
D
verbaastte

Slide 18 - Quiz

Voltooid deelwoord

Slide 19 - Slide

Voltooid deelwoord
Voltooid wil zeggen: het is gedaan, afgerond, het ligt achter je.
Het begint met ge- ver- be- of ont-

Het is geen persoonsvorm!

Slide 20 - Slide

VD - sterke werkwoorden
Het voltooid deelwoord eindigt dan vaak op -(e)n

lopen - gelopen 
worden - geworden 
gaan - gegaan 
staan - gestaan 


Slide 21 - Slide

VD - zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord eindigt dan op -d of -t

Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip x ?    +te(n) 
Zit de laatste letter van de stam niet in 't kofschip x ?   +de(n) 

Slide 22 - Slide

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 23 - Quiz

Vragen?

Slide 24 - Slide

Aan de slag!
Hoe? In groepjes van 3 
Hulp? Eerst elkaar vragen, daarna de docent
Opdracht: bordspel 

Klaar? Computer > taalverzorging > 2.2 PV in verleden tijd (hw)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt de pv in de tt juist spellen
  • Je kunt de pv in de vt juist spellen
  • Je kunt het voltooid deelwoord juist spellen

Slide 27 - Slide

Heb je de lesdoelen behaald?
A
Ja, ik begrijp de theorie en ik kan het toepassen.
B
Ja, maar ik moet nog wel extra oefenen.
C
Nee, ik begrijp de theorie, maar ik kan het niet toepassen
D
Nee, ik begrijp het nog steeds niet.

Slide 28 - Quiz