Grammatica zinsdelen H2

1
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1

Slide 1 - Slide

Doel
Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

zorgen ...
vertrouwen ...
verlangen ...
houden ...
klagen ...
over
naar
van
voor
op

Slide 3 - Drag question

Voorzetselvoorwerp
1. Begint altijd met een voorzetsel.
2. Is altijd verbonden met het belangrijkste werkwoord van de zin.​

Slide 4 - Slide

Voorzetselvoorwerp
verlangen naar           Zij verlangt naar een warme zomer.
vertrouwen op           De blinde man vertrouwt op zijn hond.
zorgen voor                 De jongen zorgt voor zijn oma.
klagen over                  De klas klaagt over de moeilijke toets.

Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel is het voorzetselvoorwerp

Slide 5 - Slide

Even oefenen
In de volgende zinnen moet je het voorzetselvoorwerp benoemen.

Slide 6 - Slide

De gele bordjes verwijzen naar de nooduitgang van de bioscoop.

Slide 7 - Open question

Noud probeert te profiteren van de onwetendheid van zijn ouders.

Slide 8 - Open question

Nanda informeert naar de vertrektijd van de bus.

Slide 9 - Open question

Wat weet je nu over het voorzetselvoorwerp?

Slide 10 - Mind map