A1b Online les 6-1 - woordenschat H3 (les 1)

Deze les:
- Woordenschat H3
Je leert de woordraadstrategie 'zoek een voorbeeld'

Maar eerst...
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deze les:
- Woordenschat H3
Je leert de woordraadstrategie 'zoek een voorbeeld'

Maar eerst...

Slide 1 - Slide

Het leukste dat ik in mijn
vakantie heb gedaan...

Slide 2 - Mind map

Wie heeft er in de kerstvakantie een boek (of meer) gelezen?
A
Ja
B
Nee
C
Ja, maar nog niet uit

Slide 3 - Quiz

Wie heeft er met oud en nieuw vuurwerk afgestoken?
A
Ja, sterretjes enzo
B
Nee, dat mocht niet
C
Jazeker, shells zijn meer mijn ding
D
Nee, daar vind ik niks aan

Slide 4 - Quiz

Opdracht
In de vier zinnen a t/m d is telkens één moeilijk woord onderstreept. 
Verbind de onderstreepte woorden uit de linker rij met de voorbeelden uit de rechter rij.

Slide 5 - Slide

elkaar het jawoord geven en de ringen aan elkaars ringvinger schuiven
appels, gewelde rozijnen, kaneel, basterdsuiker, hazelnoten
b, d, f, g, l, m enz.
aardbeien, aalbessen, frambozen en vanaf augustus ook bramen
a. Voor de vulling van de taart gebruik je verschillende ingrediënten, ....
b. In sommige talen bestaat het schrift alleen uit consonanten, ...
c. Rituelen .... horen nu eenmaal bij een huwelijksplechtigheid.
d. In de zomer kun je in Nederland volop inheems fruit krijgen, ....

Slide 6 - Drag question

Uitleg 'Zoek een voorbeeld '
In teksten staan soms voorbeelden om moeilijke woorden uit te leggen. 
na een signaalwoord: (bij)voorbeeld, zoals, denk maar aan …,
 – Griep heeft bekende symptomen, zoals hoofdpijn, koorts en duizeligheid.
na een dubbele punt:
 – Artsen adviseren bij griep de volgende remedies: een aspirientje, warme dranken en een paar dagen in bed blijven.
• voorafgaand aan een moeilijk woord of begrip:
 – Ouderen, jonge kinderen en mensen met verminderde weerstand zijn de risicogroepen bij een griepepidemie.

Slide 7 - Slide

Geef drie voorbeelden bij:
auteur

Slide 8 - Mind map

Geef drie voorbeelden bij:
interesses

Slide 9 - Mind map

Geef drie voorbeelden bij:
sociale media

Slide 10 - Mind map

Nu zelf aan de slag!
Maak opd. 3 op blz. 85.
Lees eerst de hele tekst (tekst 1).
Schrijf de onderstreepte woorden onder elkaar in je schrift (met steeds een witregel)
Zoek daarna bij de onderstreepte woorden de voorbeelden die in de tekst erbij staan. Schrijf die erachter in je schrift.
Noteer tot slot de betekenis van de woorden (zelf bedenken).

Slide 11 - Slide

Huiswerk
Opd. 3 is huiswerk voor morgen.

Morgen gaan we in de les verder met grammatica woordsoorten.

Slide 12 - Slide