Les 13,5- 15

Les 13,5-15
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 13,5-15

Slide 1 - Slide

Grammatica - Indirecte rede: Als je wilt weergeven wat een ander gezegd of gevraagd heeft.
Zinnen met dat. Vragen met of/ vraagwoord

Structuur:
na dat/of/ vraagwoord komt er een bijzin. Werkwoorden komen achteraan.

Directe rede 
Karin: Ik bel je vanavond.
Indirecte rede: (voorbeeldzin met dat)
Karin zegt dat ze je vanavond belt.

Directe rede 
Mike: Zijn jullie nog op vakantie geweest?
Indirecte rede: (Voorbeeldzin met of) Of gebruik je bij ja/nee-vragen.
Mike vraagt of jullie nog op vakantie geweest zijn/ zijn geweest.

Directe rede
Jan: Waarom willen jullie in Den Haag wonen?
Indirecte rede (Voorbeeldzin met vraagwoord) Vraagwoord gebruik je bij vraagwoordvragen
Jan vraagt waarom jullie in Den Haag willen wonen.



Slide 2 - Slide

Opdracht 5 blz. 82
Geef een reactie in de indirecte rede met dat


Opdracht 8 bl.87
Geef een reactie in de indirecte rede met of/ vraagwoord


Maak de bijbehorende opdrachten bij de tekst.
Tekst 1 Zweden
Tekst 2 China




Slide 3 - Slide

Opdracht 5 blz. 81
Abayomi: Ik maak een doelpunt.
Wat hoopt Abayomi?

1 Abayomi hoopt dat.....................................................................................
Abayomi hoop dat ze een doelpunt maakt.

2 André zegt dat mensen weinig afval op straat gooien.

3 Per vindt dat Koningsdag de leukste feestdag in Nederland is.

4 Ze denken dat ze gauw weer terugkomen.

5 De onderzoeker gelooft dat de gemiddelde Nederlander een kleine grijze auto heeft.

6 De docent ziet dat W. de instructie bij de opdracht niet begrijpt.

Slide 4 - Slide

Opdracht 8 blz. 87 Vragen met vraagwoord

1 De vraag is of u Nederlands spreekt.

2 Ik vraag me af wanneer ik aan de beurt ben.

3 Ik vroeg hoeveel fietsen de gemiddelde Nederlander heeft.

4 We gaan kijken of Andre al een mailtje gestuurd heeft/ heeft gestuurd.

5 Het is onduidelijk of de studenten het college over de Nederlandse bedrijfscultuur interessant vinden.

6 Ik weet niet wie het antwoord op de vraag gevonden heeft/ heeft gevonden.


Slide 5 - Slide

Opdracht 10 C

Vertel elkaar over de feestdag die jullie hebben gelezen: (5 minuten voorbereiden)

- naam van het land
- naam van het feest
- Wat vier je?
- Wanneer vier je het?
- Wat eet je?
- Wat doe je?
- Hoe viert persoon het in Nederland?

Slide 6 - Slide

                                      Zweden                  China
Naam feest
Midsommar/ Midzomer
Chûnjié/ Chinees Nieuwjaar
Wat vier je?
langste dag
het nieuwe jaar
Wanneer vier je het?
langste dag
Wat eet je?
knapperig brood, aardappels, kaas, plaatselijke specialiteiten
Heel veel
Wat doe je?
dansen om de meibomen
niet uitschelden, grootouders bezoeken, rode envelop met geld
Hoe viert de persoon het in Nederland?
naar stadstrand met vrienden, lekker eten en zwemmen
samen met een vriendin eten maken

Slide 7 - Slide

Mening geven, kijk op blz. 85


1 Wat vind je van het weer in Nederland?
2 Hoe vind je de serie Casa di Papel?
3 Denk je dat er in Nederland veel corruptie is?
4 Vind je dat Mark Rutte een goede leider is?
5 Wat is je mening over Nederlandse muziek?


Slide 8 - Slide

3.9 scheidbare werkwoorden blz. 99

Zinsstructuur van de scheidbare werkwoorden in de verschillende tijden:
Voorbeelden van scheidbare werkwoorden: opzoeken, voorkomen, aanraken, uitkiezen, uitkijken, doorbrengen, opbellen.

Presens + imperfectum:
Het prefix en het werkwoord worden gescheiden: 
Het prefix gaat naar het einde van de zin.
voorbeelden: 1 Hij kiest een leuke film uit. 2 Hij koos een leuke film uit.

Perfectum:
Het prefix komt voor het participium.
Hij heeft een leuke film uitgekozen.




Slide 9 - Slide

presens
imperfectum
perfectum
Ik zoek......op
zocht.......op
heb ......opgezocht
Ik raak..... aan
raakte..........aan
heb aangeraakt
Ik breng....... door
bracht.....door
heb doorgebracht
Ik krijg.......mee
kreeg.......mee
heb.......meegekregen
Ik kies......uit
koos......uit
heb......uitgekozen
Het levert.....op

leverde....op
heeft .......... opgeleverd
Ik treed......op

trad.....op
heeft......opgetreden
Ik sta.........op
stond.......op
ben..........opgestaan

Slide 10 - Slide

Regels scheidbare werkwoorden in:

Een bijzin:
Het werkwoord blijft 1 woord en komt aan het einde van de zin.
Ik weet niet of ik kan langskomen.

Om te + infinitief:
Het lijkt me leuk om langs te komen.

Modaal werkwoord: (mogen, moeten, zullen, kunnen, willen)
Ik zal morgen langskomen.
Ik wil morgen langskomen.





Slide 11 - Slide

Opdracht 17:

Geef aan welke regel (1 t/m 5) we moeten gebruiken:
1 Het presens + imperfectum
2 Het perfectum 
3 In een bijzin
4 In zinnen met te ( om te + infinitief)
5 Na een modaal werkwoord

Slide 12 - Slide

Huiswerk:

Opdracht 17 blz. 101 en 102 

Slide 13 - Slide