Les 9

Les 9
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 9

Slide 1 - Slide

Huiswerk voor de volgende keer:

3.3 Uitspraak- Verbonden spraak blz. 81


Lees nog een keer dialoog 3.2 blz. 76, 77 en 78

Maak opdracht 1
Onderstreep in de tekst waar je je antwoord hebt gevonden. Controleer nu nog een keer je antwoord.

Maak opdracht 5 blz. 83
Maak opdracht 8 blz. 87








Slide 2 - Slide

Opdracht 5 blz. 81
Abayomi: Ik maak een doelpunt.
Wat hoopt Abayomi?

1 Abayomi hoopt dat.....................................................................................
Abayomi hoopt dat ze een doelpunt maakt.

2 André zegt dat mensen weinig afval op straat gooien.

3 Per vindt dat Koningsdag de leukste feestdag in Nederland is.

4 Ze denken dat ze gauw weer terugkomen.

5 De onderzoeker gelooft dat de gemiddelde Nederlander een kleine grijze auto heeft.

6 De docent ziet dat W. de instructie bij de opdracht niet begrijpt.

Slide 3 - Slide

Opdracht 8 blz. 87 Vragen met vraagwoord

1 De vraag is of u Nederlands spreekt.

2 Ik vraag me af wanneer ik aan de beurt ben.

3 Ik vroeg hoeveel fietsen de gemiddelde Nederlander heeft.

4 We gaan kijken of Andre al een mailtje gestuurd heeft/ heeft gestuurd.

5 Het is onduidelijk of de studenten het college over de Nederlandse bedrijfscultuur interessant vinden.

6 Ik weet niet wie het antwoord op de vraag gevonden heeft/ heeft gevonden.


Slide 4 - Slide

Liedje leef:





Wat is de boodschap van dit lied?


Slide 5 - Slide

Opdracht 10 C blz. 90

- Werk in groepjes
- Kies een land
- Lees de tekst


Vertel elkaar over de feestdag die jullie hebben gelezen: 

- naam van het land
- naam van het feest
- Wat vier je?
- Wanneer vier je het?
- Wat eet je?
- Wat doe je?
- Hoe viert persoon het in Nederland?


Slide 6 - Slide

                                      Zweden                  China
Naam feest
Midsommar/ Midzomer
Chûnjié/ Chinees Nieuwjaar
Wat vier je?
langste dag
het nieuwe jaar
Wanneer vier je het?
langste dag
Wat eet je?
knapperig brood, aardappels, kaas, plaatselijke specialiteiten
Heel veel
Wat doe je?
dansen om de meibomen
niet uitschelden, grootouders bezoeken, rode envelop met geld
Hoe viert de persoon het in Nederland?
naar stadstrand met vrienden, lekker eten en zwemmen
samen met een vriendin eten maken

Slide 7 - Slide

3.9 scheidbare werkwoorden blz. 99

Zinsstructuur van de scheidbare werkwoorden in de verschillende tijden:
Voorbeelden van scheidbare werkwoorden: opzoeken, voorkomen, aanraken, uitkiezen, uitkijken, doorbrengen, opbellen.

Presens + imperfectum:
Het prefix en het werkwoord worden gescheiden: 
Het prefix gaat naar het einde van de zin.
voorbeelden: 1 Hij kiest een leuke film uit. 2 Hij koos een leuke film uit.

Perfectum:
Het prefix komt voor het participium.
Hij heeft een leuke film uitgekozen.




Slide 8 - Slide

presens
imperfectum
perfectum
Ik zoek......op
zocht.......op
heb ......opgezocht
Ik raak..... aan
raakte..........aan
heb aangeraakt
Ik breng....... door
bracht.....door
heb doorgebracht
Ik krijg.......mee
kreeg.......mee
heb.......meegekregen
Ik kies......uit
koos......uit
heb......uitgekozen
Het levert.....op

leverde....op
heeft .......... opgeleverd
Ik treed......op

trad.....op
heeft......opgetreden
Ik sta.........op
stond.......op
ben..........opgestaan

Slide 9 - Slide

Regels scheidbare werkwoorden in:

Een bijzin:
Het werkwoord blijft 1 woord en komt aan het einde van de zin.
Ik weet niet of ik kan langskomen.

Om te + infinitief:
Het lijkt me leuk om langs te komen.

Modaal werkwoord: (mogen, moeten, zullen, kunnen, willen)
Ik zal morgen langskomen.
Ik wil morgen langskomen.





Slide 10 - Slide

Opdracht 17:

Geef aan welke regel (1 t/m 5) we moeten gebruiken:
1 Het presens + imperfectum
2 Het perfectum 
3 In een bijzin
4 In zinnen met te ( om te + infinitief)
5 Na een modaal werkwoord

Slide 11 - Slide

Huiswerk:

- Vertel welke regel wordt toegepast van de scheidbare werkwoorden. Schrijf achter de zin het juiste nummer.
Zie de vorige dia, je kunt kiezen uit 5 punten.

- Vertel over een bekend feest in jouw land.
Gebruik het schema op blz. 96
Vertel dit aan je medestudenten. (Ongeveer 1 minuut)

Slide 12 - Slide