H3 Les 15 - Taalkundig ontleden

Welkom H3!
Vandaag gaan we Taalkundig ontleden
Deel 1 - Lessonup uitleg met sleepvraag (5x)
Deel 2 - Vragen uit het boek
Tijd over? NUMO

Lesdoel: kennis maken met de verschillende woordsoorten


1 / 28
next
Slide 1: Slide
NT2 NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom H3!
Vandaag gaan we Taalkundig ontleden
Deel 1 - Lessonup uitleg met sleepvraag (5x)
Deel 2 - Vragen uit het boek
Tijd over? NUMO

Lesdoel: kennis maken met de verschillende woordsoorten


Slide 1 - Slide

Taalkundig ontleden
Taalkundig ontleden is het benoemen van de woordsoorten. Je gaat dan alle losse woorden in een zin benoemen. Redekundig ontleden is het benoemen van de zinsdelen.

Slide 2 - Slide

Ter illustratie...
Ter illustratie de ontleding van de volgende zin:
‘Zijn aardige collega heeft een bekertje koffie voor hem gehaald.’

Redekundige ontleding
versus
Taalkundige ontleding




Slide 3 - Slide

‘Zijn aardige collega heeft een bekertje koffie voor hem gehaald.’






Redekundige ontleding:
zijn aardige collega = onderwerp
heeft = persoonsvorm
heeft gehaald = (werkwoordelijk) gezegde
een bekertje koffie = lijdend voorwerp
voor hem = belanghebbend voorwerp



Taalkundige ontleding:
zijn = bezittelijk voornaamwoord
aardige = bijvoeglijk naamwoord
collega = zelfstandig naamwoord
heeft = hulpwerkwoord
een = lidwoord
bekertje = zelfstandig naamwoord
koffie = zelfstandig naamwoord
voor = voorzetsel
hem = persoonlijk voornaamwoord
gehaald = zelfstandig werkwoord



Slide 4 - Slide

Woordsoorten

Slide 5 - Mind map

Lidwoord
We beginnen lekker makkelijk: met het lidwoord. We hebben 3 lidwoorden: de, het, een. 
De en het zijn bepaalde lidwoorden, een is een onbepaald lidwoord. 

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat mensen, begrippen, dieren, dingen en verschijnselen aanduidt. Een belangrijk kenmerk van zelfstandige naamwoorden is dat er een lidwoord voor kan staan. 

Slide 7 - Slide

Sleep de woorden naar de goede categorie.
Lidwoorden
Zelfstandig naamwoorden
auto
banken
huis
computer
de
honger
hersenen
het
verval
dorst
een
notulen
goud
aanleg
haat

Slide 8 - Drag question

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die kenmerken of eigenschappen noemen van zelfstandig naamwoorden (mensen, begrippen, dieren, dingen of verschijnselen). 


Voorbeelden: Hindoestaanse man, groene trui, kleine bloem, het weer is mooi, katoenen broek, etc.

Slide 9 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden kunnen van tijd veranderen 
Zij koopt een jas/Zij kocht een jas en kunnen worden vervoegd (ik fiets/zij fietst).
 Er zijn verschillende soorten werkwoorden. 

De verschillende soorten behandelen we later. Eerst is het belangrijk om te weten wat een werkwoord is en wat niet.

Slide 10 - Slide

Sleep de woorden naar de goede categorie.
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
steen
arm
leuk
heeft
is
aardig
geworden
Turkse
gearresteerd
zuinige
ijzer
vernield
zal
schijnt
wol

Slide 11 - Drag question

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die voor naamwoorden in de plaats kunnen komen. Bijvoorbeeld: hij, zij, die, het, dezelfde, mijn, etc. 
Naamwoorden (bijvoeglijke naamwoorden/zelfstandige naamwoorden) worden dan vervangen door een ander woord. 
Bijvoorbeeld: Dave (zelfst. nw.) is heel aardig/Hij (voornaamwoord) is heel aardig.

Slide 12 - Slide

Verschillende soorten
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden maar die behandelen we (net als de verschillende soorten werkwoorden) later. 

Nu is het belangrijker dat je weet wanneer het een voornaamwoord is en wanneer niet.

Slide 13 - Slide

Telwoord
Telwoorden geven een aantal aan of een plaats in een reeks. Bijvoorbeeld: één, honderd, beide, verscheidene, genoeg, tiende, zoveelste, etc.

Slide 14 - Slide

Sleep de woorden naar de goede categorie.
Telwoord
Voornaamwoord
dat
wie
iedereen
iets
geen
tien
zoveelste
drie
zich
jullie
middelste
hem
haar
honderd
eerste

Slide 15 - Drag question

Bijwoord
Bijwoorden zijn zoiets als bijvoeglijke naamwoorden. Waar bijvoeglijke naamwoorden iets zeggen over het zelfstandig naamwoord, zegt een bijwoord iets over werkwoorden, een hele zin, een ander bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Heel soms zegt een bijwoord iets over het zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden: Hij is erg laat, Dat is goed gelukt, Zij is heel aardig. Ook het afgesplitste deel van een scheidbaar werkwoord is een bijwoord (Hij kijkt het even voor mij na.)

Slide 16 - Slide

Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden als 'van', 'naar', 'uit', etc. Het makkelijkst is dit te onthouden door het woord voor 'de doos' te zetten: 'in de doos', 'met de doos', 'over de doos', etc.

Slide 17 - Slide

Sleep de woorden naar de goede categorie.
Bijwoord
Voorzetsel
met
erg
heel
te
goed
naast
over
direct
vervolgens
slechts
uit
door
niet
misschien

Slide 18 - Drag question

Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die zinnen, zinsdelen, zinsdeelstukken of woorden met elkaar verbinden. Bijvoorbeeld: hoewel, doordat, wanneer, etc. 
Er zijn 2 categorieën maar dat komt later.

Slide 19 - Slide

Tussenwerpsel
Tussenwerpsels zijn woorden die voor, in of achter de zin zijn geplaatst. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt om de aandacht ergens op te vestigen, een klank na te bootsen of een gevoel tot uitdrukking te brengen. Bijvoorbeeld: "Jij zou mij toch bellen, ?"

Slide 20 - Slide

Sleep de woorden naar de goede categorie.
Tussenwerpsel
Voegwoord
want
ofschoon
en
zodat
of
indien
au
hoera
foei
goh
merci
tsjonge
oké
o
boem

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Slide

De woordsoorten met voorbeelden:
Lidwoord - de, het, een
Zelfstandig naamwoord - Angasom, auto, sneeuw
Bijvoeglijk naamwoord - mooie, blauw, ijzeren, aardige
Werkwoorden - koopt, kocht
Voornaamwoorden - hij, zij, die, mijn, dezelfde
Telwoorden - één, tiende, beide, zoveelste
Bijwoorden - erg, goed, heel
Voorzetsels - voor, naast, over, tussen
Voegwoorden - hoewel, doordat, wanneer
Tussenwerpsel - hè, boem, oeps, hieperdepiep hoera!

Slide 23 - Slide

Les 15, blz. 62
Zoek met je groepje antwoord op de vraag. 


Tijdens het nabespreken leg je het antwoord uit aan je klasgenoten.
timer
10:00

Slide 24 - Slide

Les 15, blz. 62
Nabespreken

Slide 25 - Slide

Zelfstandig werken
Les 15 - maak opdracht 2 en 3

Hoe? Je mag fluisterend overleggen.
Vraag? Steek je vinger op.
Klaar? NUMO

Slide 26 - Slide

Nabespreking...

Slide 27 - Slide

Tijd over?
NUMO

Slide 28 - Slide