2F - 1-9-2023 - Unit 1 - les 3

Engels
Welcome 2F
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Engels
Welcome 2F

Slide 1 - Slide

Unit 1 - Cities
Lesson 3 
- Homework: check exercises 6 + 7 (p.13)
- LessonUp
- Grammar: one/ones; present continuous
    Lesdoel: je kunt one/ones gebruiken in een zin en je kent de regels die  
    horen bij de present continuous
- Practise
- Homework



Slide 2 - Slide

Unit 1 - History
Voeg jezelf toe aan de klas in LessonUp (als je dat nog niet hebt gedaan):
* ga naar je magistermail
* klik op de link in het mailtje dat je 29/8 van mij gekregen hebt
* vul de gevraagde gegevens in
    - gebruik je schoolmail
    - gebruik je voor- en achternaam
* heb je al een account bij LessonUp,
    log dan in en voer deze code in: vbtvu

Slide 3 - Slide

Grammar: one/ones
- als je een zelfstandig naamwoord wilt herhalen in de zin. Eerst komt het zelfstandig naamwoord en daarna one/ones.

example: You've got big problems and small ones.

- om antwoord te geven op een vraag.

example: 

Slide 4 - Slide

One of ones?
One > enkelvoud
Ones > meervoud
Het hangt er van af of het zelfstandig naamwoord daarvoor in het enkelvoud of meervoud staat. Let dus goed op de zin ! 

Do you like thrillers? This one is a must-read.


Slide 5 - Slide

one  & ones

Slide 6 - Slide

Present continuous
De present continuous gebruik je om te zeggen dat iets nu, op dit moment een tijdje aan de gang is.

vorm van to be (am,are of is) + ww + ing

I am watching a film at the moment.
It's raining in Sydney.

Slide 7 - Slide

Present Continuous: Form
am / is / are + ww+ ing

I am working right now
He is working at the moment
You Are you working now

Slide 8 - Slide

Present Continuous: Use
1. Wanneer iets nu gebeurt:
- I am teaching this class right now

2. Wanneer iets vandaag nog gaat gebeuren:
- She is playing a soccer game this afternoon

3: signaalwoorden: right now / at the moment / currently

Slide 9 - Slide

they
we
it
she
He
You
I
Am
is
are

Slide 10 - Drag question

Maak de zin af:

He .... (to walk) to the supermarket.
A
am walk
B
is walk
C
is walking
D
walks

Slide 11 - Quiz

Maak de zin af:
They ... (to ride) on their bikes right now.
A
ride
B
are riding
C
is riding
D
rides

Slide 12 - Quiz

Maak de zin af:
Janet .... (to talk) on the phone at the moment.
A
talks
B
am talks
C
is talk
D
is talking

Slide 13 - Quiz

Maak de zin af:
I .... (to teach) this class right now.
A
teach
B
teaching
C
am teaching
D
are teaching

Slide 14 - Quiz

Unit 1 - Cities
Make: exercises 8, 9 + 10 (pp. 14-15)
timer
12:00

Slide 15 - Slide

Unit 1 - Cities
Next class on Monday 4 September
Homework: 
learn: vocabulary 1.3 + 1.4  (page 134)

Bring your workbook A and your iPad.
Have a nice weekend!

Slide 16 - Slide