Herhalen Gram. Woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Doel en planning

Doel van de les: aan het einde van de les hebben we alle woordsoorten herhaald.

Planning van de les:

• werkwoord
• zelfstandig naamwoord
• lidwoord
• bijvoeglijk naamwoord
• pauze
• persoonlijk voornaamwoord
• bezittelijk voornaamwoord

Werkwoord

Een werkwoord geeft aan wat er gebeurt of wat iemand doet.

Voorbeeld: Ik loop naar school.

Wat is het werkwoord?

Wij fietsen naar het park.

1. Wij
2. fietsen
3. naar
4. park

Wat is het werkwoord?

De hond blaft hard.

1. De
2. hond
3. balft
4. hard

Wat is het werkwoord?

Ze heeft een appel gegeten.

1. Ze
2. heeft
3. appel
4. gegeten

Wat is het werkwoord?
De kinderen zingen een liedje.

30 seconds

30 seconds

parkeerplaats

autogarage

Zelfstandig naamwoord

Een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. 

• Een zn heeft meestal een ev en mv.
• Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
• Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
• Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord. 

 

Bedenk 3 zelfstandig naamwoorden die je kunt vinden in het klaslokaal.

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Piet loopt naar huis

1. Piet, loopt
2. huis
3. naar, Piet
4. Piet, huis

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De giraffe heeft bruine vlekken

1. giraffe
2. bruine, vlekken
3. vlekken
4. giraffe, vlekken

Lidwoorden

Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. 

Hoeveel lidwoorden tel je?
De kat sprong op de stoel bij het raam, keek naar een vogel op de tak van een boom en miauwde naar de man.

Hoeveel zelfstandig naamwoorden tel je?
De kat sprong op de stoel bij het raam, keek naar een vogel op de tak van een boom en miauwde naar de man.

Bijvoeglijk naamwoord

Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.

Bv. 'Wat een spannende film.' 

• Staat meestal voor een zn, soms erachter.

Wat kan je over een appel zeggen?

Sappige

Zoete

Glimmende

Rode

Groene

Lekkere

Harde

vier-op-één-rij

Pauze

Planning

• Persoonlijk naamwoord
• Bezittelijk naamwoord
• Oefenen

IPads mogen weg

En nu oefenen!

• De omcirkelde letters vormen een zin
• maak het werkblad
• In stilte
• Klaar? schrijf op de achterkant zoveel mogelijk zinnen op met het bn, zn en ww.

Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord gaat over personen, soms ook over dieren of dingen:

Ze gaat naar de tandarts.

Hij is nogal lui.

Zij zijn een dagje weg.

Persoonlijk voornaamwoord

Je kunt een persoonlijk voornaamwoord ook vervangen met een naam.

Ze gaat naar de tandarts.

Hij is nogal lui.

Zij zijn een dagje weg.

Lisa gaat naar de tandarts.
Tom is nogal lui.
Bart en Ruth zijn een dagje weg.

Schrijf alle persoonlijke voornaamwoorden op die je hoort.

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:

Met haar moeder.

Jouw nieuwe tas.

Onze vrienden.

Dit is mijn vulpen.

Oefenen met alle woordsoorten!

Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord,  persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord.

Kies de juiste woordsoort.

Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.

1. Zelfstandig naamwoord
2. Persoonlijk voornaamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Bezittelijk voornaamwoord

Welke lidwoorden zijn er?

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

De bakker heeft verschillende broden gebakken.

1. zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Persoonlijk voornaamwoord

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Kies de juiste woordsoort.

Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden

1. Pers. voornaamwoord
2. Bez. voornaamwoord

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
'Voordat het feest begon, zocht ik mijn kleren uit'.

Kies de juiste woordsoort.

Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden

1. Pers. voornaamwoord
2. Bez. voornaamwoord

Ik ben klaar voor de toets.

😒🙁😐🙂😃