ANFY 1.2 Les 7 - bouw en werking nier en hormonale regeling

ANFY
1 / 26
next
Slide 1: Slide
fysiologieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

ANFY

Slide 1 - Slide

Loopt de nierslagader naar je nieren toe of van je nieren af?
A
naar je nieren toe
B
van je nieren af

Slide 2 - Quiz

0,2 mm

Slide 3 - Slide

Op welke plaats in een nefron is er sprake van ultrafiltratie?
A
kluwen van haarvaten (glomerulus)
B
nierbekken
C
tweede gekronkelde buisje
D
verzamelbuisje

Slide 4 - Quiz

Ultrafiltratie

Er vindt filtratie plaats.
Water, zouten, afvalstoffen maar ook glucose worden door de filter geperst
 

Slide 5 - Slide

Terugresorbtie

Adertjes langs het nefron nemen goede stoffen weer terug uit de voor urine 

Slide 6 - Slide

Waar wordt ADH geproduceerd?
A
In de hypothalamus (hersenen)
B
In de bijnieren
C
In het rode beenmerg
D
In het hart

Slide 7 - Quiz

Osmotische waarde
= concentratie opgeloste deeltjes (bv zout)

Als je water kwijtraakt terwijl opgeloste deeltjes achterblijven STIJGT de osmotische waarde


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Stel, je drinkt heel weinig en/of je zweet veel. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van het bloed?
A
Gaat omlaag
B
Gaat omhoog
C
Blijft hetzelfde

Slide 10 - Quiz

Wat is het teken voor de hypothalamus om meer ADH te gaan maken?
A
Lage osmotische waarde van het bloed
B
Hoge osmotische waarde van het bloed
C
Weinig zuurstof in het bloed
D
Veel CO2 in het bloed

Slide 11 - Quiz

Wat is de functie van de hypofyse voorkwab
A
produceert insuline
B
produceert het groei hormoon en de groei van spierweefsel
C
produceert eiwitten
D
produceert geslachtshormonen

Slide 12 - Quiz

Verhoging van het hormoon adrenaline komt door activatie van het
A
Sympatisch zenuwstelsel
B
Parasympatisch zenuwstelsel

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Welke onderdelen horen bij getal 1 en 5?

Slide 15 - Open question

De linkerkamer pompt het bloed door naar .......
A
Linkerboezem
B
Longader
C
Longslagder
D
Aorta

Slide 16 - Quiz

2 kenmerken van aders zijn;
A
Hebben kleppen en zijn zuurstof rijk
B
Hebben geen kleppen en zijn zuurstof arm
C
Hebben kleppen en vervoeren bloed naar het hart toe
D
Hebben geen kleppen en vervoeren bloed van het hart af

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van de huig?
A
Sluit de keelholte af tijdens het ademhalen.
B
Sluit de luchtpijp af tijdens het slikken.
C
Sluit de neusholte af tijdens het slikken.
D
Sluit de slokdarm af tijdens het ademhalen.

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste volgorde waarin de luchtwegen zich vertakken, van groot naar klein?
A
Trachea- bronchioli-bronchus-alveoli
B
Trachea-bronchus-bronchioli-alveoli
C
Zowel in de bovenste als ondrste luchtwegen
D
Trachea-bronchus-alveoli-bronchioli

Slide 19 - Quiz

Wat is de functie van het harde oogvlies?
A
Het vochtig houden van het oog.
B
Het geven van bescherming aan het oog.
C
Het geven van voedingsstoffen aan het oog.
D
licht opvangen met de zintuigcellen

Slide 20 - Quiz

De meeste oogzintuigcellen bevinden zich:
A
Op het netvlies
B
Op het vaatvlies
C
Op het hoornvlies
D
In het glasachtig lichaam

Slide 21 - Quiz

De biceps/triceps (bovenarm spier) is een voorbeeld van........

Slide 22 - Slide

Wat voor een soort spierweefsel zag je op de afbeelding?
A
Hartspierweefsel
B
Dwarsgestreept spierweefsel
C
Gladspierweefsel

Slide 23 - Quiz

Waar in het lichaam treffen we hyalien, vezelig en elastisch kraakbeen?

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide