VWO1 h.2 taalverzorging 2.1 grammatica woordsoorten

h.2 Taalverzorging
 2.1 grammatica woordsoorten
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

h.2 Taalverzorging
 2.1 grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide


- We bespreken vier woordsoorten:
  het zelfstandig naamwoord, de lidwoorden,
  het bijvoeglijk naamwoord en het werkwoord.

- We oefenen met deze woordsoorten.

- Jullie maken oefeningen met deze woordsoorten.


Wat gaan we doen?

Slide 2 - Slide



- Je leert de volgende woordsoorten herkennen en
  benoemen:
  het zelfstandig naamwoord, de lidwoorden,
  het bijvoeglijk naamwoord en het werkwoord.

Leerdoelen

Slide 3 - Slide

            Het zelfstandig naamwoord (znw)

- een zelfstandig naamwoord is een woord voor mensen,
  dieren, planten en dingen.
- Je kunt vaak een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord
  zetten (de hond, een kind, het huis)
- Ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden.
  Dit zijn namen die je voor een plaats of gebruikt.

  Spanje, Pieter, Lindelaan, Noord-Brabant, Eindhoven.

Slide 4 - Slide

            Het zelfstandig naamwoord (znw)
Je kunt er vaak meervoud van maken:

 
ouder - ouders, kat - katten, school - scholen, bes - bessen 
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.

jongen - jongetje, konijn - konijntje, appel - appeltje

Slide 5 - Slide

                     De lidwoorden (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een
een kun je bij elk zelfstandig naamwoord gebruiken.
de + het gebruik je als je het over een specifiek geval hebt.
Let op: als je 'een' uitspreekt als het cijfer één (1), dan is het geen lidwoord.

Slide 6 - Slide

             Het bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over een znw.
Je kunt kenmerken of eigenschappen toevoegen aan een zn.
Een bnw staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

de aardige winkelier, het mooie boek, de geoefende acrobaat.
Een bnw staat soms ook achter een znw.
De winkelier is aardig, het verhaal is mooi.

Slide 7 - Slide

                    Het werkwoord (ww)
- Werkwoorden zijn de belangrijkste onderdelen van een zin.

- Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.

   Mijn zus gaat naar de stad. Je wordt thuisgebracht.
- Een zin zonder werkwoord is geen goede zin.
  

Slide 8 - Slide

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
gekocht
vermeld
training
onderzoek
ingewikkeld
spannend
de, het, een
rood
verschrikkelijk

woog
regenen
goedkeuring
gebied
Pauline
deskundigen

Slide 9 - Drag question


Maak de opdrachten van h.2.1 Grammatica blz. 35 t/m 38.

Let op: werk netjes in je leerwerkboek!

Slide 10 - Slide

                    Het bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Er zijn ook stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden.
Deze geven aan van welk materiaal het zn gemaakt is.

Het marmeren aanrecht, de houten kist, de koperen ketel.
bijvoeglijk naamwoorden kun je ook herkennen aan de trappen van vergelijking hebben.

groot - groter - grootst                    lief - liever - liefst
groen - groener - groenst               stout - stouter - stoutst
goed - beter - best                         rond - ronder - rondst

Slide 11 - Slide