pww 2 nabespreken voor herkansers

Herzlich Willkommen 1E und 1F!
Wat gaan we doen?

we nemen de toets uit pww 2 door en ik geef uitleg bij elke oefening.

Alvast veel succes met de herkansing!  Elvira Knapen
1 / 10
next
Slide 1: Slide
duitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herzlich Willkommen 1E und 1F!
Wat gaan we doen?

we nemen de toets uit pww 2 door en ik geef uitleg bij elke oefening.

Alvast veel succes met de herkansing!  Elvira Knapen

Slide 1 - Slide

1. Werkwoorden (6p)
Vul de juiste vorm in van het werkwoord in de kantlijn. Gebruik de tegenwoordige tijd.
spielen      1. Ich --------------- Fußball.
machen    2. Du --------------- deine Hausaufgaben.
lernen       3. Er --------------- Deutsch.
geht          4. Wohin --------------- ihr?
sagen        5. Was --------------- Sie?
bleiben     6. Das Mädchen --------------- nicht hier.


(FE) ESTTENTEN regel toepassen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

(FE)
E
ST
T
EN
T
EN
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 4 - Slide

2. Werkwoorden vervoegen en in de juiste zin plaatsen (10p)
Zet de werkwoorden uit het kader in de juiste zin. Kijk goed naar de zin, indien nodig vervoeg je het werkwoord ook. Let op!! Er blijven 3 woorden over.
 besuchen - kommen - fahren - gehen - finden - spielen - wohnen - schmücken

1. Am Montag ---------------- ich mit dem Auto nach Köln.
2. Wir ---------- am Weihnachtsabend unseren Weihnachtsbaum.
3. Klaus ----------------auch mit.
4. Petra und Leon --------------Weihnachtsmärkte auch sehrschön.
5. Tanja---------------- in den Ferien ihre Freunde.





Slide 5 - Slide

3. Werkwoorden met stam op -s, -ss, -ß of -z (6 pt)
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

1 salzen          Mama, ______ du bitte die Pommes?
2 schmelzen Jetzt _______ wir die Schokolade.
3 reisen          Der Vater _______ nach Österreich.
4 lesen           Ich ____________ die Speisekarte.
5 gießen        Herr und Frau Meier_________ die Blumen.
6 benutzen   ______ ihr immer das Handy?

Slide 6 - Slide

4. Het lidwoord: der, die of das? (6 p)
der – die – das – die
Vul op je antwoordblad in de onderstaande zinnen het juiste lidwoord in

1 Danke für ____________ Einladung!
2 Wer hat ____________ Handy bekommen?
3 ____________ Sohn von Frau Müller ist schon 21 Jahre alt.
4 ____________ Kuh heißt Leni.
5 Wann kommen ____________ Kinder?
6 Peter ist ____________ Onkel von Susanne.

Slide 7 - Slide

5. Welk rangtelwoord past in de zin? Vul het juiste woord in. Er blijven twee telwoorden over. (5 pt)
einundzwanzigste - drei - sieben - sechzehnte - zwanzigste - siebte – dritte

1 Ich male schon das (16.) _______ Bild.
2 Das ist der (7.) ______ Ausflug in die Hauptstadt.
3 Ist morgen der (20.) _______ April?
4 Nein, morgen ist der (21.) ________ April!
5 Das (3.) ______ Wochenende im April wird toll! Da habe ich Geburtstag.  

Slide 8 - Slide

Rangtelwoorden

Slide 9 - Slide

6. Ein oder eine? Kein oder keine? (6 pt)
Vul het juiste woord in.
Let daarbij op het geslacht van het zelfstandig naamwoord.

1 ein/eine           ____________ Frühstück ist sehr frisch.
2 kein/keine     Die Kinder trinken __________________ Milch.
3 ein/eine          Die Mutter bestellt __________________Suppe.
4 kein/keine     Ich habe __________________ Messer!
5 ein/eine          Anna hat __________________ Schwester.
6 kein/keine     Es gibt __________________ Eier im Supermarkt.


mannelijk + onzijdig = (k)ein
vrouwelijk + meervoud = (k)eine

Slide 10 - Slide