H4 week 23

Cours de français - semaine 23
 
1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Cours de français - semaine 23
 

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
- Comment ça va?
- Traduction texte p. 48 deuxième partie
- Traduction texte p. 60 première partie
- Parler/questions de l'interview ex 40/41
- Grammaire (l'ordre des mots)


Slide 2 - Slide

Traduction texte p. 48
Qui a des questions sur la traduction?

Slide 3 - Slide

Wat betekent 'a déjà gagné' (r. 1 p. 48)?

Slide 4 - Open question

Wat betekent 'non seulement' (r. 2 p. 48)?

Slide 5 - Open question

Wat betekent 'ce qu'elle aime par-dessus tout' (r. 5 p. 48)?

Slide 6 - Open question

Wat betekent 'entraînement' (r. 23 p. 48)

Slide 7 - Open question

Wat betekent 'renforcement musculaire' (r. 29 p. 48)

Slide 8 - Open question

Wat betekent 'Qu'est-ce que la boxe t'apporte' (r. 31 p. 48)?

Slide 9 - Open question

Wat betekent 'J'ai appris à dépasser mes limites' (r. 33 p. 48)?

Slide 10 - Open question

Wat betekent 'indispensables' (r. 37 p. 48)?

Slide 11 - Open question

Wat betekent 'indispensables' (r. 37 p. 48)?

Slide 12 - Open question

Wat betekent 'très dur' (r. 39 p. 48)?

Slide 13 - Open question

Traduction texte p. 60
Qui a des questions sur la traduction?

Slide 14 - Slide

Wat betekent 'grimper' (r. 8 p. 60)?

Slide 15 - Open question

Wat betekent 'imagine' (r. 8 p. 60)?

Slide 16 - Open question

Wat betekent 'il s'agit d'' (r. 2 p. 60)?

Slide 17 - Open question

Wat betekent 'il se serait dopé'' (r. 4 p. 60)?

Slide 18 - Open question

Wat betekent 'interdits pas la loi' (r. 6 p. 60)?

Slide 19 - Open question

Wat betekent 'grimper' (r. 8 p. 60)?

Slide 20 - Open question

Wat betekent 'améliorer' (r. 13 p. 60)?

Slide 21 - Open question

Wat betekent 'en prenant' (r. 15 p. 60)?

Slide 22 - Open question

Wat betekent 'les tremblements' (r. 26 p. 60)?

Slide 23 - Open question

Parler: questions interview
Gebruik 'vous' als je iemand niet kent!
1 Waar bent u geboren?
2 Wat is uw geboortedatum?
3 Wat voor sport doet u?
4 Voor welke club speelt u?
5 Hoeveel keer per week traint u?
6 Wat is uw grootste succes?

Slide 24 - Slide

Questions interview (en nu in jij-vorm)
Gebruik 'vous' als je iemand niet kent!
1 Vous êtes née où?
2 Quelle est votre date de naissance?
3 Quel sport fates-vous?
4 Vous jouez pour quelle équipe?
5 Combien de fois par semaine vous vous entraînez?
6 Quel est votre plus grand succès?

Slide 25 - Slide

Kun je deze vragen ook stellen?
1 Kan ik u enkele vragen stellen?
2 Wie is uw sportieve held?
3 Wat is uw favoriete eten voor een wedstrijd?
4 Traint u vaak?
5 Eigen vraag?
6 Eigen vraag?

Slide 26 - Slide

Grammaire C L'ordre des mots
Qui a des questions sur la grammaire?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Heb jij hem gezien?
A
Tu as le vu?
B
Tu as le voir?
C
Tu l'as vu?
D
Tu le as vu?

Slide 29 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
Je vais demain lui demander un autographe.
B
Je lui vais demain demander un autographe.
C
Demain je vais lui demander un autographe.
D
Je vais lui demander un autographe demain.

Slide 30 - Quiz

Vertaal 'Gisteren heb ik de hele dag geslapen'.
A
Hier j'ai dormi toute la journée.
B
Hier j'ai dormir toute la journée.
C
J'ai dormi hier toute la journée.
D
Hier je dors toute la journée.

Slide 31 - Quiz

Parler des vacances
- Comment ça va?
- Traduction texte p. 16 deuxième partie
- Traduction texte p. 60 première partie
- Parler/questions de l'interview ex 40/41
- Grammaire (l'ordre des mots)


Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Décrire une photo

Slide 34 - Slide

                                   Feedback schrijfopdracht

Gebruik 'on' als je in het algemeen iets zegt.  Bijv 
Je mag nu niet uitgaan = On n'a pas le droit de sortir)

  • Bijv. als je meedoet aan de Olympische Spelen ....
  • Si vous participez aux Jeux Olympiques, il pourrait être important de gagner. 
  • Si on participe aux Jeux Olympique,  il pourrait être important de gagner.

Slide 35 - Slide

                                   

Denk aan het aanpassen van bijv. naamwoord aan zn


  • Il est également agréable de maintenir des contacts social.
  • Il est également agréable de maintenir des contacts sociaux. 

Slide 36 - Slide

                                   Schrijfopdracht

Denk aan het vervoegen van de werkwoorden

  • Tout le monde veut gagner, bien sûr, mais tout le monde perdre aussi une fois.
  • Tout le monde veut gagner, bien sûr, mais tout le monde perd aussi parfois.

Slide 37 - Slide

                                   Schrijfopdracht

Verschil tussen 'devoir' (moeten) en  'il faut'

Gebruik het werkwoord 'il faut' (je moet) als je in het algemeen iets zegt.
  • Vous devez sentir bien dans votre équipe.
  • Il faut se sentir bien dans son équipe/ On doit se sentir bien dans son équipe.

Slide 38 - Slide

                                   Schrijfopdracht

Gebruik het voegwoord 'que' na ik denk of ik vind..

  • Moi, je pense participer est plus importante que de gagner parce que c'est seulement un jeu. 
  • Moi, je pense que participer est plus important que de gagner parce que c'est seulement un jeu.

Slide 39 - Slide

                                   Schrijfopdracht

Let op het juiste gebruik van het bezittelijk vnw (m/v, enkelvoud/meervoud)


  • Le but, est de s'amuser avec ton amis.
  • Let but est de s'amuser avec tes amis.

Slide 40 - Slide

                                   Schrijfopdracht

Hoe zat het ook al weer met de gebiedende wijs?


  • La prochaine fois, penser à ton amis!
  • La prochaine fois, pense à tes amis!
  • La prochaine fois, pensez à vos amis!


Slide 41 - Slide

                                   Schrijfopdracht

Gebruik hoofdletters en interpunctie!

bonjour, je pense que vos amis ont raison il peut certainement travailler sur des sports positifs et négatifs est bon pour vous.c'est très bon pour votre santé et vous rend plus heureux.peut-être que cela fera de vous une personne complètement différente. donc je dirais allez faire de l'ecxercise vos amis ont raison

Slide 42 - Slide


Weekplanning Chapitre 5
Deze week online maken: ex. 29 t/m 32 
Herhalen: leerwerk chapitre 5 (nav FT)
Vertalen tekst p. 48 t/m r. 22 (nu dan echt: volgende week bespreken we de vertaling in de les)
Voorbereiden: gesprekje 32
(en mocht je morgen de formatieve toets niet voldoende hebben gemaakt, herhalen herhalen
Tijdstip afspreken  Formatieve toets morgen!

Slide 43 - Slide

Vous avez des questions??

Slide 44 - Slide

Werkwoorden oefenen (met verbuga.eu?)
Of hoe anders?
1 Ik zou doen
2 Wij zullen rennen
3 Hij trok aan
4 Jullie hebben gedaan
5 Jij rende
6 Zij heef beloofd

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Link