Werkwoorden vervoegen in OTT en OVT

Werkwoorden vervoegen in OTT en OVT
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden vervoegen in OTT en OVT

Slide 1 - Slide

OTT
OVT
onvoltooid tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd

Slide 2 - Slide


EVEN TESTEN...
Vervoeg in de OTT
Hij (lopen) in een snel tempo.

Slide 3 - Open question


EVEN TESTEN...
Vervoeg in de OVT
Zij (drinken) een glas op haar verjaardag.

Slide 4 - Open question

HOOFDLETTERS!
Let goed op je

Slide 5 - Slide

We gaan
van start!

Slide 6 - Slide


Vervoeg in de OVT
Ik (merken) dit pas veel later.

Slide 7 - Open question


Vervoeg in de OTT
Het (lukken) mij niet om in die boom te klimmen.

Slide 8 - Open question


Vervoeg in de OVT
Paul (verwachten) gisteren reeds een antwoord.

Slide 9 - Open question


Vervoeg in de OVT
Yana (fietsen) iedere dag 6 kilometer.

Slide 10 - Open question


Vervoeg in de OTT
Dit meisje (spellen) dit woord nog steeds verkeerd.

Slide 11 - Open question


Vervoeg in de OTT
Moeder (spelden) een zoom in mijn broek.

Slide 12 - Open question


Vervoeg in de OVT
(winnen) wij vorig jaar de eerste prijs?

Slide 13 - Open question


Vervoeg in de OVT
Hij (werpen) een steen in het water.

Slide 14 - Open question


Vervoeg in de OTT
In de winter (bevriezen) de sloten.

Slide 15 - Open question


Vervoeg in de OVT
De bruut (verwaarlozen) het kleine hondje.

Slide 16 - Open question


Vervoeg in de OVT
Hij (laden) het ruim van zijn schip vol pepernoten.

Slide 17 - Open question


Vervoeg in de OTT
Ik (landen) met een helikopter op het dak.

Slide 18 - Open question


Vervoeg in de OVT
Hij (begraven) een schat in de tuin.

Slide 19 - Open question


Vervoeg in de OVT
Je brutaliteit (verrassen) mij.

Slide 20 - Open question


Vervoeg in de OVT
Hij (zuigen) op een zuurtje.

Slide 21 - Open question


Vervoeg in de OVT
Ik (onthouden) het niet echt.

Slide 22 - Open question


Vervoeg in de OVT
Jij (dragen) de doos naar binnen.

Slide 23 - Open question


Vervoeg in de OTT
Deze lijm (harden) zeer snel.

Slide 24 - Open question


Vervoeg in de OTT
De treinen (denderen) over de rails.

Slide 25 - Open question


Vervoeg in de OVT
(redden) je broertje een vlieg van de verdrinkingsdood?

Slide 26 - Open question


Vervoeg in de OTT
De brandweer (redden) de vrouw in nood.

Slide 27 - Open question


Vervoeg in de OVT
Ik (niezen) de ganse dag.

Slide 28 - Open question


Vervoeg in de OVT
Jullie (buigen) voor de koning.

Slide 29 - Open question


Vervoeg in de OVT
De generaals (betwisten) elkaar de macht.

Slide 30 - Open question


Vervoeg in de OVT
De vogels (lusten) graag droog brood.

Slide 31 - Open question


Vervoeg in de OVT
Wij (zwerven) door het grote bos.

Slide 32 - Open question


Vervoeg in de OVT
(fluiten) ik een liedje?

Slide 33 - Open question


Vervoeg in de OVT
Zij (kiezen) voor hem.

Slide 34 - Open question


Vervoeg in de OTT
(luisteren) je zusje naar dat liedje?

Slide 35 - Open question


Vervoeg in de OTT
Arnoud (rijden) met zijn fiets over het pad.

Slide 36 - Open question


Vervoeg in de OVT
Ellie en Sarah (schrikken) zich een hoedje.

Slide 37 - Open question


Vervoeg in de OVT
Op deze weg (gelden) een fietsverbod.

Slide 38 - Open question


Vervoeg in de OTT
(zijn) dit echt gebeurd?

Slide 39 - Open question


Vervoeg in de OTT
Hij (prijzen) die jongen om zijn doorzettingsvermogen.

Slide 40 - Open question


Vervoeg in de OVT
De mevrouw (prijzen) het meisje om haar inzet.

Slide 41 - Open question


Vervoeg in de OTT
Jan (denken) dat hij jou zag fietsen.

Slide 42 - Open question


Vervoeg in de OTT
Christine (hebben) het echt gedroomd.

Slide 43 - Open question


Vervoeg in de OVT
Ze (verschuilen) zich op zolder.

Slide 44 - Open question


Vervoeg in de OTT
Stijn (antwoorden) op die moeilijke vraag.

Slide 45 - Open question


Vervoeg in de OVT
Jij (meten) de lengte van de tafel.

Slide 46 - Open question


Vervoeg in de OVT
Jij (varen) over het meer.

Slide 47 - Open question


Vervoeg in de OVT
Hij was heel oud toen hij (sterven).

Slide 48 - Open question