Extra spelling
1 / 28
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Welke categorie woorden schrijf je met een hoofdletter?
Slide 4 - Mind map
In welke zin is het gebruik van hoofdletters correct?
A
De Eerste Kamer is gevestigd in Den Haag.
B
De koning woont in het paleis op de dam.
C
de minister-president is de baas van nederland.
D
De tweede kamer is gevestigd in den haag.
Slide 5 - Quiz
Hoofdletter?
Het is ..., dus de ... begint bijna.
Het is ..., dus de ... begint bijna.
A
september/herfst
B
September/herfst
C
september/Herfst
D
September/Herfst
Slide 6 - Quiz
Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C
Slide 7 - Quiz
Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag
Slide 8 - Quiz
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven
Slide 9 - Quiz
Hoofdletters: wat is juist?
A
Mevrouw Van den Heuvel
B
Mevrouw van den Heuvel
Slide 10 - Quiz
Hoofdletters: wat is juist?
A
't Is al laat!
B
'T is al laat!
Slide 11 - Quiz
Met of zonder hoofdletter?
A
de telegraaf
B
de Telegraaf
Slide 12 - Quiz
Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december
Slide 13 - Quiz
Hoofdletter?
Hij komt uit Frankrijk, dus het is een ...
Hij komt uit Frankrijk, dus het is een ...
A
fransman
B
Fransman
Slide 14 - Quiz
Hoofdletter?
De ... was een ingrijpende gebeurtenis.
De ... was een ingrijpende gebeurtenis.
A
watersnoodramp
B
Watersnoodramp
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
Slide 18 - Quiz
werkwoordspelling
A
Houdt jij ook zo van werkwoordspelling?
B
Houd jij ook zo van werkwoordspelling?
Slide 19 - Quiz
werkwoordspelling
A
hij niestte toen hij peper in zijn neus kreeg
B
hij nieste toen hij peper in zijn neus kreeg
C
hij niesde toen hij peper in zijn neus kreeg
D
hij niesden toen hij peper in zijn neus kreeg
Slide 20 - Quiz
werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.
Slide 21 - Quiz
werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 22 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Het gebeurt vaak dat ze valt.
B
Het gebeurd vaak dat ze valt.
Slide 23 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
Slide 24 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Zij downloadt het document
B
Zij download het document
Slide 25 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Zij heeft het huis geverft
B
Zij heeft het huis geverfd
Slide 26 - Quiz
De docent ... ons op onze kennis van werkwoordspelling.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
