Grammaticaquiz

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Woordsoorten

Woordsoorten

Woordsoorten

De hond van Tawhid liep los op straat.
"Los" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Een vogel valt niet op in de lucht.
"op" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

De computer en het schrift van Nadiia liggen op de grote tafel.
"Grote" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

De ronde kaars is 5 centimeter kleiner geworden.
"5" is:

1. Een hoofdtelwoord
2. Een rangtelwoord

Mikael gaf haar vriendin een mooie ketting.
"Ketting" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Iedereen gaat nu lunchen.
"Iedereen" is een:

1. Hoofdtelwoord
2. Rangtelwoord

Hannan ging na school voetballen.
"Na" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Telwoord

Rajaa gaat als laatste naar de kapper.
"Laatste" is een:

1. Hoofdtelwoord
2. Rangtelwoord

De hond was de laatste dag bij mijn oma.
"Oma" is een:

1. Voorzetsel
2. Persoonlijke voornaamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Op de kast liggen bloemen voor Heba
"op'' is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Telwoord

Jood last twee staalplaten aan elkaar.
"Twee staalplaten" is een:

1. Hoofdtelwoord + zelfstandig naamwoord
2. Rangtelwoord + zelfstandig naamwoord
3. Hoofdtelwoord + bijvoeglijk naamwoord
4. Rangtelwoord + bijvoeglijk naamwoord

Het is ... boek

1. je
2. jou
3. jouw

Olek heeft een mooie paarse hoed.
"mooie" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Lidwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Vandaag koop ik vijftien rode rozen voor Rital.
"voor" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Noor gaat misschien op vakantie naar Italie.
"op" is een:

1. Voorzetsel
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Hadi en Mohammed hebben al tien keer gescoord.
"Tien" is een

1. Hoofdtelwoord
2. Rangtelwoord

Iris en Manar zitten in de bus.
"de bus" is een:

1. lidwoord + zelfstandig naamwoord
2. lidwoord + werkwoord
3. Voorzetsel + zelfstandig naamwoord
4. Voorzetsel + werkwoord

Emad zit op de kast.
"zit" is een:

1. Hoofdtelwoord
2. Rangtelwoord
3. Werkwoord
4. Zelfstandig naamwoord