9.5 F en Z- hoeken

• Wiskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

F- en Z-hoeken

hoe noem je dit figuur?

1. parallellogram
2. ruit
3. trapezium
4. vlieger

hoe noem je dit figuur?

1. parallellogram
2. ruit
3. trapezium
4. vlieger

belangrijk!

voor F/Z-hoeken heb je 2 evenwijdige lijnen nodig

Z-hoeken

z-hoeken

de Z hoeft geen scherpe hoeken te hebben, en het mag ook een Z in spiegelbeeld zijn 

F - hoeken

F-hoeken

ook bij F-hoeken mag de F op zijn kop of in spiegelbeeld zien.

voorbeeld

welke Z-hoek hoort bij D₂?

welke F-hoek hoort bij A₂?

welke Z-hoek hoort bij A₁?

welke F-hoek hoort bij D₄?

voorbeeld

welke Z-hoek hoort bij D₂? C₁

welke F-hoek hoort bij A₂?

welke Z-hoek hoort bij A₁?

welke F-hoek hoort bij D₄?

voorbeeld

welke Z-hoek hoort bij D₂? C₁

welke F-hoek hoort bij A₂? B₁

welke Z-hoek hoort bij A₁?

welke F-hoek hoort bij D₄?

voorbeeld

welke Z-hoek hoort bij D₂? C₁

welke F-hoek hoort bij A₂? B₁

welke Z-hoek hoort bij A₁? B₂

welke F-hoek hoort bij D₄? 

voorbeeld

welke Z-hoek hoort bij D₂? C₁

welke F-hoek hoort bij A₂? B₁

welke Z-hoek hoort bij A₁? B₂

welke F-hoek hoort bij D₄? C₁

testopgave

Waarom zijn hoek D1 en hoek B even groot?

1. Het zijn Z-hoeken.
2. Het zijn F-hoeken
3. Het zijn gestrekte hoeken.
4. Ze zitten in een driehoek.

Welke regel gebruik je om hoek T1 te berekenen?

1. hoekensom driehoek
2. gestrekte hoek
3. F-hoeken
4. overstaande hoeken

In de tekening zie je lijnen met zes hoekpunten.
De lijnen l en m zijn evenwijdig. Driehoek DBE is een gelijkzijdige driehoek.

Schrijf een hoek op die even groot is als hoek A2, omdat ze samen een F-figuur vormen.

1. F2
2. F4
3. D2
4. B1

Maak de opdrachten met berekening eerst zelf in je schrift

Je vindt het antwoord door op het rondje rechtboven te klikken 

Hoek Q1 = 66 :2 = 33

Hoek S1 = 180 - 33 - 54 = 93

Hoek S2 = Hoek Q1 (Z Hoek) = 33

1

Aan het werk

Maken opgaven: 

65, 66, 68, 71, 72

Extra:

 79, 80