Toets hfd 5.1 tm 5.3

Wat is een balans?
A
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen op een bepaald moment weer
B
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen over een bepaalde periode weer
C
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten op een bepaald moment
D
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten over een bepaalde periode
1 / 14
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is een balans?
A
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen op een bepaald moment weer
B
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen over een bepaalde periode weer
C
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten op een bepaald moment
D
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten over een bepaalde periode

Slide 1 - Quiz

Wat staat aan de debet kant van de balans?

A
eigen vermogen
B
banklening
C
crediteuren
D
debiteuren

Slide 2 - Quiz

Bereken de afschrijving per jaar.
Bastiaan heeft voor € 15.000 een auto gekocht en hij wil die in 5 jaar afschrijven. Hij verwacht de auto na die 5 jaar nog voor € 5.000 te kunnen verkopen.
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 3.000

Slide 3 - Quiz

Zijn onderstaande kosten variabele kosten of vaste kosten?

huur gebouw
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 4 - Quiz

Bedrijfswagen hoort op een balans bij de
A
Vaste activa
B
Vlottende activa
C
Liquide middelen
D
Vreemd vermogen

Slide 5 - Quiz

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
A
Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
B
Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
C
Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
D
Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

Slide 6 - Quiz

Welke van de beweringen over een hypotheek is NIET juist?
A
Wanneer je de aflossing/rente van je je hypothecaire lening niet op tijd betaalt kan de bank het onderpand laten verkopen.
B
Bij een hypothecaire lening kan bijvoorbeeld een hele dure auto als onderpand worden gegeven.
C
De hoogte van het rentepercentage van een hypothecaire lening is lager dan die van andere leningen/kredieten. l
D
De looptijd van een hypotheek is lang, vaak wel 30 jaar

Slide 7 - Quiz

Wat is solvabiliteit?
A
Een lening van familie of vrienden.
B
Het verschil tussen activa en passiva
C
Een lening van de bank waarbij de bank een onroerend goed als onderpand vraagt.
D
De verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen van een onderneming.

Slide 8 - Quiz

Een balans heeft twee kanten. Hoe noemen we de rechterzijde?
A
Debetzijde
B
Vreemd vermogen
C
Creditzijde
D
Activa

Slide 9 - Quiz


Tom krijgt dividend. Wat is dividend?
A
De verkoopprijs van aandelen
B
De winstuitkering voor aandeelhouders.

Slide 10 - Quiz

Welke van onderstaande begrippen zijn vreemd vermogen?
A
Hypothecaire lening, crediteuren, aandelenvermogen
B
Hypothecaire lening, crediteuren, debiteuren
C
Hypothecaire lening onderhandse lening, crediteuren
D
onderhandse lening, hypothecaire lening, aandelenvermogen

Slide 11 - Quiz

Pak je RM: Een bioscoopkaartje kostte eerst € 18,45 en nu € 20, 95
Wat is de prijsstijging?
A
2,5%
B
11,9%
C
13,55%
D
13,6%

Slide 12 - Quiz

Bink heeft een 3% lening van € 20.000. Deze lening wordt in 10 jaar met gelijke bedragen afgelost.
Hoeveel rente moet de onderneming betalen aan het einde van het 3e jaar.
A
€ 480
B
€ 540
C
€ 2.420
D
€ 2.480

Slide 13 - Quiz

Een winkelpand staat op 1 januari 2020 op de balans voor € 320.000. Op 1 januari 2021 staat het winkelpand nog voor € 312.000 op de balans. Op het winkelpand schrijft de onderneming ieder jaar met 2% van de aanschafprijs af. Hoe oud is het pand op 1 januari 2021?
A
10 jaar
B
15 jaar
C
11 jaar
D
18 jaar

Slide 14 - Quiz