Grammatica meervoud

Spelling
Meervoud
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling
Meervoud

Slide 1 - Slide

Voorzetsels
Het boek ligt in de kast.
Wij zitten op de stoel.
Het schilderij hangt aan de muur.

Slide 2 - Slide

Woorden met –kant zeggen waar iets is.

Bovenkant
Voorkant
Zijkant
Achterkant
Onderkant

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Klinkers
Klinkers: a, u, o, e, i, y, ij

Slide 5 - Slide

Maan (lange klinker, + een medeklinker) --> manen
Poot = poten.

Beeld = beelden


Slide 6 - Slide

Raam
A
Raamen
B
Ramen

Slide 7 - Quiz

Wat is het meervoud van het woord straat

Slide 8 - Open question

Man (korte klinker + een medeklinker) --> mannen

Mand = manden (en niet mandden)


Slide 9 - Slide

Golf = golven
Brief = brieven
Roos = rozen
Huis = huizen

Slide 10 - Slide

Wat is het meervoud van het woord 'maand'?

Slide 11 - Open question

Wat is het meervoud van het woord 'pet'

Slide 12 - Open question

Wat is het meervoud van het woord 'sloot'

Slide 13 - Open question

Na -é, -e, -el, -en, -er, -em, -ie, -je   is het meervoud s
De lepel = de lepels

Na een a, i, o, u, y is het meervoud 's

Opa = opa's
Baby = baby's

Slide 14 - Slide

Het meervoud van 'café'
A
Cafés
B
Café's

Slide 15 - Quiz

Idee - ideeën
Zee - zeeën

Hoeveelheid - hoeveelheden
Moeilijkheid - moeilijkheden

Monteur - monteurs

Slide 16 - Slide

Woorden met een korte klank
Dag - dagen
Dak - daken
Glas - glazen

Slide 17 - Slide

Broer  - broers
Datum - datums
Ei - eieren
Stad -steden
Restaurant - restaurants

Slide 18 - Slide