H5 oefenen met DNA

H5 oefenen met DNA
1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

H5 oefenen met DNA

Slide 1 - Slide

In welke organellen in een plantaardige cel zit DNA?
A
Alleen in de celkern
B
In de celkern en de bladgroenkorrels
C
In de celkern en mitochondrieën
D
In celkern, mitochondrieën en bladgroenkorrels

Slide 2 - Quiz

Als een onderzoeker het hele genoom van een chimpansee wil bepalen dan haalt hij DNA uit...
A
Celkern van een witte bloedcel
B
Celkern en mitochondrieën van een huidcel
C
Celkern van een geslachtscel

Slide 3 - Quiz

Welke van de onderstaande antwoorden maakt DNA-sequentie AGCGTAG dubbelstrengs?
A
AGCGTAG
B
UCGCAUC
C
TCGCATC
D
AGCGUAG

Slide 4 - Quiz

DNA van een vlindersoort bestaat voor 20% uit cytosine (C). Voor hoeveel % bestaat het uit thymine (T)?
A
20%
B
30%
C
80%
D
Kan je niet weten

Slide 5 - Quiz

Wat ontstaat na translatie van het volgende stukje DNA? CGATACCGG
A
GCTATGGCC
B
GCUAUGGCC
C
Arg-Tyr-Arg
D
Ala-Met-Ala

Slide 6 - Quiz

Waar begint translatie bij het gegeven beginstukje van een streng RNA? AUAUGGGCCU
A
AUA
B
AUG
C
Dat weet je niet.

Slide 7 - Quiz

Zal de volgende mutatie in het codon zorgen voor een verandering in functie van een eiwit? UCC --> AGC
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Leidt de volgende mutatie van een codon midden in RNA tot een onwerkzaam eiwit? UGG -> UGA
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Kan je op basis van een RNA-sequentie bepalen wat de sequentie van het gen is?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Kan je op basis van een eiwit bepalen wat de sequentie van het gen is?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Wanneer is er sprake van een verandering in het fenotype door toegenomen genexpressie?
A
Stijging insuline (eiwit) in het bloed na eten van zoete taart
B
Genexpressie van een bloedgroepgen in rode bloedcellen
C
Melaninegen in huidcel wordt geremd in de winter

Slide 12 - Quiz

Een blijvende verandering aan DNA waarbij 1 nucleotidenpaar is veranderd heet...
A
Genoommutatie
B
Puntmutatie
C
Ongogen

Slide 13 - Quiz

Wat is er niet speciaal voor bedoeld om de snelheid van celdelingen te regelen? (2 juiste antwoorden)
A
Tumorsuppressorgen
B
Proto-oncogen
C
Repressor
D
Regulatorgen

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Wat is waar over genregulatie?
A
Het gebeurt alleen in eukaryoten
B
Het draagt bij aan celdifferentiatie
C
DNA-polymerase denatureert
D
Het werkt preventief tegen mutaties

Slide 16 - Quiz

Wat is geen verschil tussen een goedaardige en kwaadaardige tumor
A
Groeit in in omliggend weefsel
B
Kan klachten veroorzaken
C
Delingssnelheid van de cellen
D
Kan uitzaaien

Slide 17 - Quiz

Hoe noem je de techniek waarbij een gen van een bepaald organisme wordt ingebracht in een ander organisme?

Slide 18 - Open question

Hoe noem je het wijzigen van een gen van een bepaald organisme door de mens met behulp van biotechnologie?

Slide 19 - Open question

Hoe noem je een organisme dat genetisch is gemodificeerd?

Slide 20 - Open question

D.m.v. genetische modificatie wordt een gen van een plant ingebouwd in een bacterie. Waarom kan dit?
A
Een bacterie is een oerorganisme
B
De eiwitten zijn hetzelfde
C
De stikstofbasen zijn hetzelfde
D
Een bacterie heeft plasmiden

Slide 21 - Quiz

Wat is geen gevolg van een mutatie?
A
celdood
B
ongeremde celdeling (kanker)
C
evolutie
D
ontstaan mutagene stof

Slide 22 - Quiz

Welk gen doet dit:
Celcyclus stoppen bij fout tijdens DNA-replicatie.
Cel gaat over tot celdood bij onherstelbare DNA-schade.
A
Tumorsuppressorgen
B
Oncogen
C
Proto-oncogen

Slide 23 - Quiz

Welk gen doet dit:
Celgroei stimuleren.
Celdifferentiatie stimuleren.
A
Tumorsuppressorgen
B
Oncogen
C
Proto-oncogen

Slide 24 - Quiz